RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700555-05
Datum uitspraak: 12 oktober 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [woonplaats verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2004 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met kracht (met een houten hamer, in elk geval met een hard voorwerp) heeft geslagen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2004 in de gemeente Maastricht aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten, een gebroken (onder)kaak en/of een gebroken neus en/of een gescheurde oogkas), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met kracht (met een houten hamer, in elk geval met een hard voorwerp) te slaan tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2004 in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met kracht (met een houten hamer, althans met een hard voorwerp) heeft geslagen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 8 augustus 2005 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto (Mercedes) weg te nemen goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot voornoemde personenauto (Mercedes) te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een portierraam van die personenauto heeft ingeslagen en/of (vervolgens) in die personenauto is gestapt en/of (vervolgens) die personenauto heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 8 augustus 2005 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto (Toyota) weg te nemen autoradio, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot voornoemde personenauto (Toyota) te verschaffen en/of die weg te nemen autoradio onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een portierraam van die personenauto (Toyota) heeft ingeslagen en/of (vervolgens) die autoradio uit het dashbord heeft getrokken/gebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 1 mei 2005 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer 4]), heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5.
hij op of omstreeks 1 september 2005 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een personenauto heeft weggenomen een autoradio-cd speler, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 22 maart 2004 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht met een houten hamer heeft geslagen tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 8 augustus 2005 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto (Mercedes) weg te nemen goederen, toebehorende aan [naam slachtoffer 2], en zich daarbij de toegang tot voornoemde personenauto (Mercedes) te verschaffen door middel van braak, een portierraam van die personenauto heeft ingeslagen en vervolgens in die personenauto is gestapt en vervolgens die personenauto heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 8 augustus 2005 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto (Toyota) weg te nemen een autoradio toebehorende aan [naam slachtoffer 3], en zich daarbij de toegang tot voornoemde personenauto (Toyota) te verschaffen en die weg te nemen autoradio onder zijn bereik te brengen door middel van braak, een portierraam van die personenauto (Toyota) heeft ingeslagen en vervolgens die autoradio uit het dashbord heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 1 mei 2005 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [naam slachtoffer 4], heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
5.
hij op 1 september 2005 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een personenauto heeft weggenomen een autoradio-cd speler toebehorende aan [naam slachtoffer 5], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1:
Poging tot doodslag.
Feit 2:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 3:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Feit 5:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft het onder 1 primair ten laste gelegde gepleegd ter noodzakelijke verdediging van een anders lijf, te weten de persoon van zijn vader die ogenblikkelijk en wederrechtelijk door [naam slachtoffer 1] voornoemd werd aangerand.
De verdachte heeft hierbij als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt, de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden. De verdachte is daarom niet strafbaar voor het onder 1 primair ten laste gelegde.
Er is, ten aanzien van de feiten onder 2 tot en met 5 geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is ten aanzien van die feiten dan ook strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 2, 3, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 140 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie geconcludeerd dat het feit is gepleegd in een noodweersituatie, waarbij sprake is van noodweer-exces, en gevorderd dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft -kort gezegd- de rechtbank gevraagd de officier van justitie te volgen in zijn eis.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 1] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. [naam slachtoffer 1] heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat te Margraten.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen en aan hem ter zake van dat feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd, kan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet in haar vordering worden ontvangen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 63, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart de verdachte, ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit, niet strafbaar en ontslaat hem deswege van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor onder 2, 3, 4 en 5 vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van honderdveertig uren;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van zeventig dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- bepaalt dat van de werkstraf een deel, groot tachtig uren, met een vervangende hechtenis van veertig dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], [adres naam slachtoffer 1], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.C.A. Schreinemakers, voorzitter, mr. J.R. Sijmonsma en mr. A.J. Henzen, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2006