ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ0717

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96373 / HA ZA 04-1031
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een ziekenhuis voor schade door overlijden van een ongeboren kind tijdens de bevalling

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 18 oktober 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eisers, de ouders van een ongeboren kind dat tijdens de bevalling is overleden, schadevergoeding vorderen van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. De rechtbank oordeelt dat het ongeboren kind op het moment van overlijden nog zozeer met de moeder verbonden was dat het geen zelfstandig bestaan leidde, en dat er daarom geen sprake is van het overlijden van een 'derde' in de zin van de wet. De rechtbank verwijst naar artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat een ongeboren kind nog niet als zelfstandig subject van rechten kan worden beschouwd. Dit heeft gevolgen voor de toewijsbaarheid van de schadevergoeding, waarbij de rechtbank het onderscheid tussen schockschade en affectieschade relevant acht. De eisers hebben recht op vergoeding van hun eigen schade, mits deskundigenonderzoek dit kan onderbouwen.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 22 maart 2006 al geoordeeld dat er sprake is van een tekortkoming in de zorg die door het ziekenhuis is verleend tijdens de bevalling. De eisers hebben zich beschikbaar gesteld voor een nieuw psychiatrisch onderzoek om de schade, die zij claimen te hebben geleden door de tekortkoming van het ziekenhuis, te onderbouwen. De rechtbank benoemt een deskundige die moet onderzoeken of er bij eiseres sub 1 sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van het overlijden van het ongeboren kind. De rechtbank benadrukt dat de schadevergoeding niet alleen betrekking heeft op de emotionele schade, maar ook op de materiële schade die voortvloeit uit de tekortkoming van het ziekenhuis.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek door beide partijen gezamenlijk moeten worden gedragen en dat de deskundige binnen vier maanden na ontvangst van het voorschot zijn rapport moet indienen. De behandeling van de zaak wordt voortgezet op 4 april 2007, waarbij de rechtbank de verdere beslissing aanhoudt.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 18 oktober 2006
Zaaknummer : 96373 / HA ZA 04-1031
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
[Naam eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
eiseres sub 1,
procureur mr. J.A.M.G. Vogels;
[Naam eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
eiser sub 2,
procureur mr. J.A.M.G. Vogels;
tegen:
De rechtspersoon HET ACADEMISCH ZIEKENHUIS MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen.
5. Het verdere verloop van de procedure
Ter voldoening aan het tussenvonnis van 22 maart 2006 hebben eisers zich bij akte uitgelaten over de vraag of zij zich beschikbaar stellen voor een nieuw psychiatrisch onderzoek door (een) door de rechtbank, gehoord partijen, aan te wijzen deskundige(n).
Vervolgens hebben beide partijen zich bij akte uitgelaten over het aantal van de te benoemen deskundigen, de aan de deskundige(n) te stellen vragen, de te benoemen perso(o)n(en) en de volgens partijen acceptabele maximale hoogte van het voorschot.
Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
6. De verdere beoordeling
6.1 Eisers hebben bij akte te kennen gegeven dat zij zich beschikbaar stellen voor een nieuw psychiatrisch onderzoek door (een) door de rechtbank, gehoord partijen, aan te wijzen deskundige(n) die door de rechtbank, gehoord partijen, gestelde vragen dient c.q dienen te beantwoorden.
6.2 Voor de goede orde en wellicht ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband nog op dat hoewel formeel beide eisers in voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid zijn gesteld om de aldaar bedoelde akte te nemen, de beoogde uitlating inzake het deskundigenbericht uitsluitend ziet op onderzoek van eiseres sub 1. Immers, zoals ook blijkt uit rechtsoverwegingen 3.4.1 en 3.4.2 in voornoemd tussenvonnis, vloeit de noodzaak tot het doen van dit onderzoek enkel voort uit de beoordeling van hetgeen eiseres sub 1 primair aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, te weten de toerekenbare tekortkoming van de behandelend arts in de nakoming van de met eiseres sub 1 gesloten behandelingsovereenkomst.
6.3 Bij (vervolg) akte uitlating tussenvonnis hebben eisers de rechtbank verzocht om als deskundige te benoemen: Prof. Dr. W. van Tilburg, hoogleraar klinische psychiatrie VU medisch centrum Amsterdam, en volgens eisers deskundig op het gebied van shock- en affectieschade, dan wel bij verhindering een door professor Van Tilburg aan te wijzen psychiater.
Ook gedaagde opteert voor de benoeming van één deskundige. Partijen zijn kennelijk niet tot een eensluidende voordracht gekomen. Gedaagde stelt namelijk voor om een van de drie door haar genoemde psychiaters, allen door haar deskundig geacht op het gebied van de posttraumatische stressstoornis (PTSS), te benoemen.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank overgaan tot benoeming van één deskundige. De rechtbank zal daarbij rekening houden met de omstandigheid dat – gelet op hetgeen bij tussenvonnis is overwogen onder 3.4.1 en 3.4.2 - in geschil is de vraag of er bij eiseres sub 1 sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld in de vorm van PTSS. Om die reden zal de rechtbank een benoemen uit de door gedaagde voorgedragen en op het gebied van PTSS deskundig te achten psychiaters.
De rechtbank zal daarbij zo veel mogelijk rekening houden met de kennelijke wens van eisers dat de deskundige niet in de directe omgeving van het AZM werkzaam is.
6.4 Gedaagde heeft in de hiervoor bedoelde akte, naast de bij tussenvonnis aangegeven uitlatingen inzake het te bevelen deskundigenbericht, enkele kanttekeningen geplaatst bij dit tussenvonnis.
Voor zover deze opmerkingen inhoudelijk zien op de rechtsoverwegingen als door de rechtbank in het tussenvonnis verwoord, gaat de rechtbank hieraan voorbij, nu immers een inhoudelijk debat over de inhoud van een vonnis met één van partijen volstrekt onaanvaardbaar is, terwijl bovendien het rechtsmiddel hoger beroep gedaagde de mogelijkheid biedt om zonodig het geschil in volle omvang opnieuw ter beoordeling aan de rechter voor te leggen.
6.5 Uitdrukkelijk in verband met de aan de deskundige te stellen vragen acht de rechtbank het niettemin gewenst om het navolgende te overwegen.
6.5.1 Voor zover thans nog relevant heeft eiseres sub 1 aan haar vordering ten grondslag gelegd dat aan de zijde van gedaagde sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de met eiseres sub 1 gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst, bestaande in – kort gezegd – het niet (laten) uitoefenen van voldoende toezicht op de conditie van het nog ongeboren kind tijdens de bevalling.
Eiseres heeft in dit verband nadrukkelijk verwezen naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven in zijn uitspraak van 20 september 2005. In haar eerder genoemde tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat inderdaad sprake is van een tekortkoming in de door eiseres sub 1 gestelde zin. De rechtbank heeft daarbij mede gelet op het door gedaagde ter zake ingenomen standpunt, erop neerkomend dat wordt erkend dat sprake is geweest van onvoldoende bewaking van de foetus tijdens de baring, terwijl tevens wordt erkend dat de overlevingskans van het ongeboren kind groter was geweest bij een betere bewaking.
6.5.2 Voor de schade die het gevolg is van de aldus vastgestelde en omlijnde tekortkoming is gedaagde in beginsel aansprakelijk. Eiseres sub 1 heeft gesteld dat de tekortkoming heeft geleid tot een aantasting in haar persoon in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW, meer in het bijzonder tot geestelijke schade in de vorm van een PTSS, voor de gevolgen waarvan gedaagde aansprakelijk is. Op deze grond maakt eiseres sub 1 aanspraak op vergoeding van materiële en immateriële schade. Gedaagde heeft de stellingen van eiseres sub 1 gemotiveerd betwist, zodat nu de bewijslevering inzake de PTSS aan de orde is.
Conform de specifieke stellingen die eiseres sub 1 ter zake reeds bij dagvaarding heeft ingenomen, zal de rechtbank de vraagstelling aan de deskundige uitdrukkelijk toespitsen op het al dan niet bestaan van een PTSS en niet, zoals eiseres sub 1 nadien aangeeft in haar Akte uitlating tussenvonnis van 22 maart 2006, op het al dan niet bestaan van geestelijk letsel c.q. een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 BW in meer algemene zin.
6.5.3 De door gedaagde aangedragen vraag III, naar de omstandigheid of de omstandigheden die de stoornis hebben veroorzaakt, zal de rechtbank niet voorleggen aan de deskundige, nu zij deze vraag, gelet op de gegeven onderbouwing, niet relevant acht. In verband daarmee merkt de rechtbank het volgende op.
Zoals de rechtbank reeds in haar eerdergenoemde tussenvonnis heeft overwogen (r.o. 3.4.1) kan de onderhavige situatie, waarin een kind niet levend ter wereld komt, niet op één lijn worden gesteld met de situatie waarin iemand als gevolg van een fout van een ander overlijdt (zoals in het Taxibusarrest, NJ 2002, 240, aan de orde was). Het recht neemt immers tot uitgangspunt dat, zoals mede blijkt uit het bepaalde in artikel 1:2 BW, een ongeboren kind nog zozeer met de moeder is verbonden dat het geen zelfstandig bestaan leidt, zeker als het nadien dood ter wereld komt.
Dat betekent dat de schade waarvan eisers sub 1 vergoeding vordert – juridisch benaderd – geen schade is als gevolg van het overlijden van een derde. Het in dat verband gebruikelijke onderscheid tussen (niet voor vergoeding in aanmerking komende) affectieschade en (eventueel wel voor vergoeding in aanmerking komende) shockschade is daarom in de onderhavige zaak niet aan de orde. De schade waarvan eiseres sub 1 vergoeding vordert is volledig haar eigen schade.
Dat is des te meer het geval nu de tekortkoming die in casu de basis vormt voor de aanspraak op schadevergoeding niet is gelegen in – of rechtstreeks verband houdt met – het dood ter wereld komen van het kind, maar is gelegen in het uitoefenen van onvoldoende toezicht tijdens de bevalling, waardoor eiseres sub 1 de kans is ontnomen om het kind levend ter wereld te brengen.
6.5.4 Nu de rechtbank in voornoemd tussenvonnis (r.o. 3.4.3) reeds heeft beslist dat, indien bij eiseres sub 1 een PTSS wordt vastgesteld, deze stoornis het gevolg is van de tekortkoming van het ziekenhuis, dient het onderzoek van de deskundige zich derhalve uitsluitend nog te richten op de beantwoording van de vraag of bij eiseres sub 1 een PTSS kan worden vastgesteld. In verband met de hoogte van een – eventueel – toe te kennen schadevergoeding zal de rechtbank daaraan toevoegen een vraag naar de ernst van de stoornis en de verwachte duur van de genezing.
6.6 Met betrekking tot de door eisers gevraagde toepassing het zogenaamde blokkeringsrecht overweegt de rechtbank dat in het arrest van de Hoge Raad (HR 26 maart 2004 zaaknummer: 03/045HR, LJN AO 1330) onder meer is beslist dat artikel 764 lid 2 BW op een deskundigenonderzoek als het onderhavige van toepassing is en dat het daarbij dus gaat om handelingen als omschreven in artikel 446 lid 5 BW. Zulks impliceert dat eiseres sub 1 zonder meer het inzage- en blokkeringsrecht van artikel 7: 464 lid 2 BW toekomt. De rechtbank zal in het dictum aangeven wanneer en op welke wijze eiseres sub 1 het haar toekomende recht – desgewenst – dient uit te oefenen en op welke wijze de te benoemen deskundige daarmee rekening dient te houden bij de inrichting van zijn werkzaamheden.
6.7 Met betrekking tot de maximaal acceptabele hoogte van het voorschot inzake de kosten van de deskundige heeft gedaagde zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Eisers hebben hebben zich daaromtrent, hoewel daartoe door de rechtbank uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, niet met zoveel woorden uitgelaten. De rechtbank leidt hieruit af dat ook eisers zich refereren aan het oordeel van de rechtbank.
6.8 Nu het deskundigenonderzoek vooralsnog dienstig kan zijn aan de stellingen van beide partijen dienen de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten door beide partijen, ieder voor de helft, te worden voorgeschoten.
6.9 In afwachting van het deskundigenbericht zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
7. De beslissing
De rechtbank:
beveelt een deskundigenbericht;
benoemt tot deskundige:
Prof. Dr. B.P.R. Gersons, psychiater,
Academisch Medisch Centrum Amsterdam,
Afdeling Psychiatrie,
Tafelbergweg 25,
1105 BV Amsterdam;
bepaalt dat de deskundige na kennisneming van alle stukken van het geding een schriftelijk en gemotiveerd bericht zal uitbrengen omtrent de volgende vragen:
a) Wat is een posttraumatisch stressstoornis (PTSS) en waardoor wordt deze veroorzaakt?
b) Bent U van mening dat [eiseres sub 1] lijdt aan een posttraumatische stressstoornis?
Gelieve Uw oordeel te onderbouwen aan de hand van in de literatuur erkende objectieve criteria.
c) In dien u de vorige vraag positief heeft beantwoord, kunt U dan de ernst van de stoornis aangeven en de duur die redelijkerwijs met de genezing daarvan gemoeid zal zijn? Gelieve ook deze oordelen zo mogelijk te onderbouwen aan de hand van in de literatuur erkende objectieve criteria.
d) Zijn er nog andere feiten en omstandigheden die in het kader van de beantwoording van deze vraagstelling bijzondere aandacht behoeven?;
bepaalt dat de deskundige bij zijn onderzoek partijen - onder na te noemen beperkingen en op na te noemen wijze - in de gelegenheid dient te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, alsmede dat van dit een en ander uit het schriftelijk bericht dient te blijken;
bepaalt dat de deskundige na de afronding van zijn onderzoek (uitsluitend) aan eiseres sub 1 een conceptbericht dient toe te zenden, waarna eiseres sub 1 de deskundige binnen twee weken na ontvangst van het conceptbericht schriftelijk dient te berichten of zij - al dan niet - gebruik maakt van het haar toekomende blokkeringsrecht;
bepaalt dat de deskundige, indien hij binnen de gestelde termijn van twee weken van eiseres sub 1 verneemt dat zij gebruik maakt van haar blokkeringsrecht, zijn werkzaamheden als deskundige dient te staken en dat hij van de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek geen mededeling aan anderen mag doen, en de rechtbank van dit een en ander op de hoogte dient te stellen;
bepaalt dat de deskundige, indien hij binnen de gestelde termijn van twee weken van eiseres sub 1 verneemt dat zij geen gebruik maakt van haar blokkeringsrecht dan wel ter zake niet van eiseres sub 1 verneemt, het conceptbericht aan gedaagde dient toe te zenden en vervolgens aan beide partijen de gelegenheid dient te geven tot het leveren van commentaar op dat conceptbericht, waarbij de deskundige in het definitief bericht dient in te gaan op het eventuele commentaar van partijen;
bepaalt dat de deskundige alvorens zijn definitief bericht aan de rechtbank uit te brengen (uitsluitend) aan eiseres sub 1 dit bericht dient toe te zenden, waarna eiseres sub 1 de deskundige binnen twee weken na ontvangst van het bericht schriftelijk dient te berichten of zij - al dan niet - gebruik maakt van het haar toekomende blokkeringsrecht;
bepaalt dat de deskundige, indien hij binnen de gestelde termijn van twee weken van eiseres sub 1 verneemt dat zij gebruik maakt van haar blokkeringsrecht, zijn werkzaamheden als deskundige dient te staken en dat hij van de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek geen mededeling aan anderen mag doen, en de rechtbank van dit een en ander op de hoogte dient te stellen;
bepaalt dat de deskundige, indien hij binnen de gestelde termijn van twee weken van eiseres sub 1 verneemt dat zij geen gebruik maakt van haar blokkeringsrecht dan wel ter zake niet van eiseres sub 1 verneemt, aan de rechtbank dient toe te zenden het definitief bericht alsmede een afschrift van het conceptbericht, evenals afschriften van het eventuele commentaar van partijen;
bepaalt dat ieder der partijen uiterlijk een maand na heden een bedrag van € 900,00 als voorschot op de kosten van de deskundige zullen deponeren door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.868, ten name van DS 542 MVJ Arrondissement Maastricht, onder vermelding van het zaaknummer en de namen van partijen;
bepaalt dat de deskundige zijn werkzaamheden niet behoeft aan te vangen zolang hij van de griffier niet het bericht heeft ontvangen dat het voorschot is gestort;
bepaalt dat de deskundige binnen vier maanden nadat hij van de griffier bericht heeft ontvangen dat het voorschot is gestort en de stukken zijn ontvangen een schriftelijk gemotiveerd bericht ter griffie van de rechtbank dient neer te leggen;
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt voortgezet op 4 april 2007 en verwijst de zaak naar de rol van die datum voor beraad ex artikel 2.12 van het rolreglement aan de zijde van beide partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, mr. H.P.S. Douffet-Evertz, mr. L. Reurich, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.