RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703475-05
Datum uitspraak: 20 september 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 maart 2006, 31 mei 2006, 16 augustus 2006 en 6 september 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [woonplaats verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - HvB Overmaze, Willem Alexanderweg 21 te Maastricht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 september 2005 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, op de openbare weg de Beekhoverstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hond, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, de linkerwijsvinger van die [naam slachtoffer 1] heeft afgeknipt/gesneden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 08 september 2005 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, aan een persoon (te weten [naam slachtoffer 1]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk de linkerwijsvinger van die [naam slachtoffer 1] af te knippen/snijden;
hij op of omstreeks 12 september 2005 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde Kroon dreigend de woorden toegevoegd :"Ik bepaal het tempo hier en anders gaat jouw kop er af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij in of omstreeks de periode van 27 juli 2004 tot en met 9 oktober 2004, in elk geval in het jaar 2004 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, twee inkomensspecificaties van [P.], betreffende de maanden juli 2004 en augustus 2004 - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk die Inkomensspecificaties opgemaakt als ware deze van [P.] en/of op die
Inkomensspecificaties zijn, verdachtes, gegevens vermeld als ware hij, verdachte, bij voornoemd bedrijf in dienst en een salaris genoot van 2061,00 euro bruto per maand, zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vrijspraak onder 2 overweegt de rechtbank als volgt.
Weliswaar kan de rechtbank, gelet op de zich bij de stukken bevindende te dier zake op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, komen tot een bewezenverklaring, doch, mede gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd, ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 september 2005 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, aan een persoon, te weten [naam slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, de linkerwijsvinger van die [naam slachtoffer 1] af te knippen;
hij in de periode van 27 juli 2004 tot en met 9 oktober 2004, te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, twee inkomensspecificaties van [P.], betreffende de maanden juli 2004 en augustus 2004 - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk die inkomensspecificaties opgemaakt als waren deze van [P.] en op die inkomensspecificaties zijn gegevens vermeld als ware hij bij voornoemd bedrijf in dienst en een salaris genoot van 2061,00 euro bruto per maand, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft ter verdediging naar voren gebracht dat de met de getuige [naam getuige 1] (pagina 81 van het dossier) gehouden enkelvoudige spiegelconfrontatie onrechtmatig is. De verdachte heeft daartoe aangevoerd – kort gezegd – dat aan deze getuige vlak na de mishandeling van [naam slachtoffer 1] door de politie zou zijn gezegd dat er verschillende getuigen waren die de bovenbuurman van het slachtoffer als dader hadden herkend.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Hoewel een meervoudige spiegelconfrontatie te prefereren zou zijn geweest, acht de rechtbank desalniettemin het resultaat van de met de getuige [naam getuige 1] gehouden enkelvoudige spiegelconfrontatie overtuigend en betrouwbaar. De rechtbank komt tot dit oordeel niet alleen vanwege het feit dat de getuige de verdachte zonder enige twijfel herkent, maar mede gelet op het feit, dat de getuige heeft verklaard dat hij de verdachte puur aan zijn gezicht terug herkende, omdat, toen hij de verdachte bij het Danikerbos zag, direct moest denken aan de buurman van zijn moeder waar de verdachte kennelijk op lijkt.
Voorts heeft verdachte aangevoerd dat hij ten tijde van het ten laste gelegde feit niet in Geleen, maar in Heerlen was. Daartoe heeft hij onder meer een kopie van pintransacties overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de tijdstippen die op bedoelde kopie vermeld staan, en waarop de pintransacties mitsdien hebben plaatsgevonden, aanmerkelijk later op de in het geding zijnde datum liggen dan het tijdstip waarop het ten laste gelegde feit is begaan. De overgelegde stukken kunnen mitsdien geen steun bieden aan hetgeen verdachte op dit punt heeft verklaard. Daarenboven heeft de rechtbank geen enkele reden te twijfelen aan hetgeen de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 1] onafhankelijk van elkaar hebben verklaard, te weten dat zij verdachte rond het tijdstip van het ten laste gelegde feit in de buurt van de plaats delict hebben gezien. Een en ander brengt met zich dat de rechtbank het volstrekt onaannemelijk acht dat verdachte zich ten tijde van het begaan van het delict in Heerlen bevond.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
feit 1 subsidiair:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachte rade;
feit 3:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder 1 primair zal worden vrijgesproken en ter zake van het ten laste gelegde onder 1 subsidiair, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en acht weken, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft ter zake het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde geconcludeerd tot vrijspraak.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met het volgende:
Op uiterst brute, laffe wijze en met vooropgezet plan heeft verdachte de heer [naam slachtoffer 1] zeer aanzienlijk en blijvend letsel toegebracht door bij deze een vinger met een (tuin) schaar af te knippen. Nog afgezien van de pijn die verdachte aldus bij zijn slachtoffer willens en wetens heeft veroorzaakt, heeft hij door dit te doen, bewerkstelligd dat het slachtoffer in zijn dagelijkse leven en bij het uitoefenen van zijn hobby’s – voor zover dit nog mogelijk is – ernstige beperkingen ondervindt.
Een zware straf is gelet op het voorgaande dan ook op zijn plaats. In dat licht begrijpt de rechtbank ook de eis van de officier van justitie. Echter, rekening houdend met in den lande opgelegde straffen voor vergelijkbaar ernstige mishandelingen en mishandelingen ten gevolge waarvan het letsel nog ernstiger van aard is, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf die lager is dan bedoelde eis, maar die naar het oordeel van de rechtbank onverkort recht doet aan de ernst van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 1] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 1.263,04 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 1] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 225 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DRIE jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1], te betalen een bedrag van
€ 1.263,04 (eenduizendtweehonderddrieënzestig euro en vier eurocent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 1.263,04 (eenduizendtweehonderddrieënzestig euro en vier eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voormeld bedrag van € 1.263,04 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 1.263,04 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] komt te vervallen;
- gelast de teruggave aan de verdachte voornoemd van het inbeslaggenomene, te weten:
nr. 2. een blauwe jas en een blauwe spijkerbroek;
nr. 3. een jas (Polo), kleur zwart;
nr. 4. een pet (Nike), kleur blauw/grijs;
nr. 5. een t-shirt, kleur zwart;
nr. 6. sportkleding (Assics), kleur zwart.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. Th.J.M. Oostdijk en mr. T.A.J.M. Provaas, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2006, zijnde
mr. T.A.J.M. Provaas buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.