ECLI:NL:RBMAA:2006:AY9936

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703257-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak door gebrek aan bewijs

Op 13 september 2006 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot brandstichting in een loods in Brunssum. De tenlastelegging betrof het opzettelijk in brand steken van afvalmaterialen in de loods, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen met zich meebracht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een vrijspraak en stelde dat de verdachte al voldoende tijd in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

De rechtbank heeft de zaak op tegenspraak behandeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De enige bewijsbron was de bekentenis van de verdachte zelf, maar volgens artikel 341, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering was dit niet voldoende voor een bewezenverklaring. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank besloot ook het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig bij de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703257-06
Datum uitspraak: 13 september 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 mei 2006 in de gemeente Brunssum ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een loods van het bedrijf [benadeelde partij], gelegen aan de [adres benadeelde partij], terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde loods en/of voor ander(e) zich in voornoemde loods bevindend(e) en/of voor andere van die loods deel uitmakend(e) goed(eren) en/of voor (een) goed(eren) welke zich buiten in de directe nabijheid van voornoemde loods bevond(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich in voornoemde loods bevindend(e) perso(o)n(en) en/of voor een of meer zich buiten in de directe nabijheid van voornoemde loods bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was, met dat opzet een brandende/smeulende sigaret, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met in voornoemde loods liggend(e)/opgeslagen afval(materialen), althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het requisitoir
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan door hem reeds ondergaan in verzekering en voorlopige hechtenis.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daarbij dat voor de gebeurtenis waarop de tenlastelegging (blijkens de expliciete mededeling) van het openbaar ministerie ziet enkel de (bekennende) verklaring van verdachte voorhanden is, hetgeen, gelet op het bepaalde in artikel 341, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam benadeelde partij], [adres benadeelde partij], zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
- verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij], [adres benadeelde partij], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. B. Damen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2006, zijnde mr. B. Damen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.