Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of niet-deugdelijk weersproken, staat tussen partijen het navolgende vast.
- Krachtens voor bepaalde duur aangegane arbeidsovereenkomst is [naam eiseres] als manager in dienst geweest van Mara B.V. te Meerssen van 1 januari 2004 tot 1 januari 2005.
- Mara B.V., die tevens handelde onder de namen Holiday Care en Fun Factory en later is omgezet in of van naam is veranderd tot Holiday Care B.V., hield / houdt zich bezig met het verzorgen van reizen voor personen die van medische en andere zorg afhankelijk zijn of dreigen te worden.
- De schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen Mara B.V. en [naam eiseres] bevat een non-concurrentiebeding dat aldus is geformuleerd: ‘ Verder is het werkneemster verboden om gedurende de duur van de dienstbetrekking en gedurende drie jaar na afloop van de dienstbetrekking een gelijksoortig bedrijf van de werkgever, in welke vorm dan ook, te drijven, direct en indirect, of bij zodanig bedrijf op andere wijze rechtstreeks of zijdelings betrokken zijn, hetzij als zelfstandige, hetzij in dienstbetrekking, hetzij in welke hoedanigheid dan ook, waarbij niet van belang is of zulks al dan niet tegen vergoeding geschiedt’.
- Rekening houdend met dit beding is [naam eiseres] na het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst bij gebreke van een verlengingsaanbod op projectbasis gaan werken voor Sabic B.V. te Geleen, welke aanstelling verlengd is tot 1 augustus 2006.
- In deze periode van non-concurrerende tewerkstelling is [naam eiseres] benaderd door Munckhof Groep B.V. te Horst en/of Venlo (verder: Munckhof) , een reisonderneming die zich op dezelfde (deel)markt begeeft als HC (Holiday Care B.V.), met een aanbod tot indiensttreding en zij heeft dit aanbod in beraad gehouden in afwachting van overleg met HC over terzijdestelling van het haar beperkende beding.
- HC was inmiddels bij uitspraak d.d. 16 november 2005 van de Rechtbank Maastricht in staat van faillissement verklaard met benoeming van Muurmans tot curator.
- De curator stelde en stelt zich tegenover [naam eiseres] op het standpunt dat het non-concurrentiebeding noch terzijde kan worden gesteld noch kan worden verlicht en verwees en verwijst daarvoor mede naar een overeenkomst van verkoop en overdracht van ondernemingsactiviteiten van de failliete boedel van HC aan de nieuwe onderneming Zorgvakanties B.V. (i.o.), die reeds op 18 november 2005 gestalte heeft gekregen en waarvan de details niet bekend zijn geworden omdat de curator om hem moverende redenen nalaat het contract geheel of ten dele in het geding te brengen.
- Bij deze doorstart vervult, mede blijkens diens aanwezigheid ter zitting van 8 juni 2006 en bij de mondelinge behandeling van een hieronder vermeld kort geding op 5 januari 2006 namens Zorgvakanties B.V. (i.o.), de algemeen directeur van HC, de heer [naam directeur], een centrale rol.
- Nadat [naam eiseres] wegens de opstelling van de curator deze op 29 december 2005 in kort geding had gedaagd, heeft de kantonrechter te Maastricht als voorzieningenrechter bij vonnis van 11 januari 2006 geweigerd de werking van het non-concurrentiebeding op verlangen van [naam eiseres] op te schorten (door [naam eiseres] gevorderd uiterlijk per 1 mei 2006, gewenste datum van indiensttreding bij Munckhof), in afwachting van een beslissing ten gronde over vernietiging en/of matiging van het beding.
- [naam eiseres] wenst nu opnieuw, doch dan in elk geval per 1 augustus 2006, vrij te zijn tot indiensttreding bij Munckhof.
c. de beoordeling
De kantonrechter is kort en goed van oordeel, dat - wat er ook zij van de positie die [naam eiseres] bij HC heeft ingenomen, de kennis die zij daar heeft verworven van orderportefeuille, relatiebestand en andere bijzonderheden van HC en daarmee van de ‘doorstartende’ onderneming Zorgvakanties - de door de curator te beschermen belangen van de boedel niet zo ver strekken, dat deze namens HC (maar eigenlijk in het belang van Zorgvakanties) [naam eiseres] nog langer vastgenageld kan houden aan het litigieuze beding. Een beding dat [naam eiseres] nota bene al langer dan strikt genomen gerechtvaardigd was heeft afgehouden van het verrichten van concurrerende werkzaamheden. Anders dan de curator lijkt te menen, dient wel degelijk belang te worden gehecht aan de rechtsopvattingen zoals deze tot uitdrukking komen in de literatuur, de rechtspraak en vervolgens in wetsvoorstellen zoals deze op de voet van onderzoek naar de praktijk van non-concurrentieafspraken recentelijk zijn ontwikkeld (ook al hebben die voorstellen om zeer bijzondere redenen de eindstreep in de Eerste Kamer niet gehaald). Bekend mag worden verondersteld dat in het ruimere bestek van bevordering van marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit en met instemming van de Sociaal-Economische Raad over een reeks van jaren gezocht is naar verstrakking van de in artikel 7:653 BW neergelegde wettelijke regeling van afspraken over non-concurrentie van werknemers. Met name is zorg gerezen over de onder omstandigheden - ongeacht de wenselijkheid van een zekere mate van bescherming van het bedrijfsdebiet van de werkgever - onaanvaardbare beperking van het grondrecht van de werknemer op vrije arbeidskeuze, artikel 19 lid 3 Grondwet. Over een deel van noodzakelijk geachte wijzigingen van de wet bestond en bestaat ruime maatschappelijke overeenstemming. Daar is het voorstel van wet 28 197 na ongebruikelijke verwikkelingen in de Eerste Kamer en terugverwijzing van deelvragen naar de Sociaal-Economische Raad dan ook niet op gestrand. Dan gaat het met name om onderdelen die voor de thans te beslissen zaak van wezenlijk belang zijn: beperking van de geldingsduur van een non-concurrentiebeding tot maximaal een jaar, vervallen van (rechten uit) het beding in geval van faillissement, onmogelijkheid van het opleggen van vergaande beperkingen aan een werknemer die slechts voor bepaalde duur in dienst is (geweest) en duidelijker afbakening van geografisch en functioneel bereik. De debatten in literatuur en Staten-Generaal zijn uiteindelijk in een impasse geëindigd op geheel andere hier niet relevante punten, zoals de vooraf te regelen billijke vergoeding voor de duur van de beperking, het belemmeringsbeding in uitzendrelaties en het relatiebeding.