ECLI:NL:RBMAA:2006:AY8647

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
112505 / KG ZA 06-279
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. Bergmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor buitenlandse stage in de psychiatrie en formele rechtskracht van besluiten

In deze zaak heeft eiseres, een Duitse studente geneeskunde aan de Universiteit Maastricht (UM), een kort geding aangespannen tegen de UM. Eiseres heeft op 1 mei 2006 haar doctoraal examen behaald en diende nog een stage in de psychiatrie te voltooien. Eiseres claimde dat zij toestemming had gekregen van de UM om haar stage te lopen bij de Westfälische Klinik für Psychiatrie in Duitsland, maar de UM ontkende deze toestemming te hebben verleend. De UM stelde dat enkel een bepaalde professor bevoegd was om toestemming te geven en dat deze professor zijn goedkeuring had onthouden. Eiseres vorderde in kort geding dat de voorzieningenrechter de UM zou veroordelen om haar toestemming te verlenen voor de stage en het resultaat van de stage te accepteren.

De voorzieningenrechter heeft de ontvankelijkheid van eiseres onderzocht en geconcludeerd dat de inlichtingen die aan eiseres zijn verstrekt, gedekt zijn door de formele rechtskracht van het besluit tot vaststelling van het resultaat van de stage. Dit betekent dat de informatie die eiseres ontving over haar stage, hoe juist of onjuist ook, niet kan leiden tot een vordering in kort geding. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij een bestuursrechtelijke voorziening had kunnen aanwenden om haar doel te bereiken. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de UM.

De uitspraak benadrukt het belang van formele rechtskracht in het onderwijs en de rol van de universiteit in het goedkeuren van stages. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen en haar in de kosten van de procedure veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 28 augustus 2006
Zaaknummer : 112505 / KG ZA 06-279
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[Naam eiseres],
wonende te Aken (Duitsland),
eiseres,
procureur mr. R.C.C.M. Nadaud;
tegen:
het publiekrechtelijk lichaam de UNIVERSITEIT MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde.
1. Het verloop van de procedure
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “[Eiseres]” respectievelijk “de UM.”
[Eiseres] heeft de UM gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag heeft [Eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten, zulks aan de hand van een pleitnota.
De UM heeft vervolgens bij monde van [namen partij UM] aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [Eiseres] heeft de Duitse nationaliteit en woont in Duitsland. Op 1 mei 2006 heeft zij haar doctoraal examen in de geneeskunde gehaald aan de UM. Zij studeert nu verder voor arts. Daarvoor moet zij nog een aantal examens en stages doen, waaronder een (reguliere) stage of co-schap psychiatrie.
2.2 Met deze stage psychiatrie heeft [Eiseres] op 10 juli 2006 een aanvang gemaakt aan de Westfälische Klinik für Psychiatrie Universitätsklinikum Bochum in Duitsland. Volgens [Eiseres] heeft zij daarvoor toestemming gekregen van de UM bij monde van [naam medewerker UM], zulks overeenkomstig de daartoe gebruikelijke bestendige procedure, waarin de stagecoördinator een korte beschrijving van de stage ontvangt van de student. De UM heeft echter ontkend die toestemming te hebben gegeven. Daartoe heeft de UM aangevoerd dat enkel [Naam professor UM] en niet [Naam medewerker UM] voornoemd bevoegd was tot het verlenen van die toestemming en dat [Naam professor UM] voornoemd op 3 juli 2006 zijn goedkeuring aan de stage heeft onthouden.
2.3 Met de door [Naam medewerker UM] gegeven toestemming is volgens [Eiseres] tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen die inhoudt dat de UM toestemming aan [Eiseres] heeft gegeven tot het lopen van de litigieuze stage psychiatrie. Dat achteraf blijkt dat [Naam medewerker UM] zich niet als stagecoördinator had mogen uitgeven is niet aan [Eiseres] te wijten. Aan [Eiseres] is immers niet kenbaar gemaakt dat [Naam professor UM] stagecoördinator was.
2.4 Op grond van het vorenstaande heeft [Eiseres] gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, de UM zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het onderhavige vonnis goed te keuren dat [Eiseres] een regulier co-schap psychiatrie bij de Westfälische Klinik für die Psychiatrie Universitätsklinikum Bochum in Duitsland volgt conform de door [Eiseres] ingeleverde beschrijving en het resultaat van dit co-schap voor de studie van [Eiseres] te accepteren, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00, met veroordeling van de UM in de kosten van dit geding.
2.5 De UM heeft de door [Eiseres] gevraagde voorlopige voorziening gemotiveerd weersproken, waartoe wordt verwezen naar hetgeen zij ter terechtzitting heeft gesteld.
3. De beoordeling
De bevoegdheid
3.1 Nu [Eiseres] heeft gesteld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen (zie rov. 2.3), is de voorzieningenrechter bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
De ontvankelijkheid
3.2 De voorzieningenrechter dient thans ambtshalve te onderzoeken of [Eiseres] kan worden ontvangen in de door haar gevraagde voorlopige voorziening. Daartoe dient te worden beoordeeld of voor [Eiseres] een bestuursrechtelijke voorziening openstaat of heeft opengestaan, waarin zij materieel hetzelfde resultaat kan bereiken of had kunnen bereiken.
3.3 Op grond van vaste rechtspraak – de voorzieningenrechter verwijst in het bijzonder naar NJ 1993, 635 en NJ 2006, 93 – worden door een overheidsorgaan aan een burger gegeven inlichtingen, die zozeer samenhangen met het beoogde besluit, dat zij ten opzichte daarvan een onzelfstandig karakter dragen, in beginsel gedekt door de formele rechtskracht van dat besluit, wat er van de juistheid van die inlichtingen ook zij.
3.4 In dit licht overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Zoals gezegd heeft [Eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de UM bij monde van [Naam medewerker UM] toestemming heeft gegeven voor de door [Eiseres] gewenste stage. Het verlenen van die toestemming is door de UM echter uitdrukkelijk betwist. Daartoe heeft de UM onder meer aangevoerd dat [Naam medewerker UM] bij bericht van 29 juni 2006 (prod. 6 van [Eiseres]) [Eiseres] verzoekt om een korte beschrijving van de stage alvorens hij formeel akkoord kan gaan. Voorts heeft de UM in dat verband gesteld dat [Naam professor UM] [Eiseres] bij bericht van 3 juli 2006 (prod. 8 van [Eiseres]) mededeelt dat “voor psychiatrie sinds ruim één jaar geen “ad hoc” buitenlandse coschappen goedgekeurd” worden. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn al deze inlichtingen of mededelingen, hoe juist of onjuist ook, verstrekt of gedaan in het kader van de beoordeling van de geschiktheid van een stage(plaats) ten behoeve van [Eiseres] als studente van de UM. Deze beoordeling gaat vooraf aan- en ziet uiteindelijk op het door de examinator te nemen besluit tot vaststelling van het resultaat van de stage, zulks op de voet van het bepaalde in artikel 7.12, lid 3 van de Wet op het hoger onderwijs en weten-schappelijk onderzoek (WHW) alsmede artikel 7, lid 8 onder b van de Onderwijs- en examenregeling geneeskunde curriculum 1988, studiejaar 2005-2006 (prod. 8 van de UM), welke vaststelling overigens moet worden beschouwd als de vaststelling van de uitslag van een tentamen (zie onder andere AB 2000, 365). Immers, zonder voorafgaande goedkeuring van de stage, kan geen rechtsgeldige stage worden gelopen die uitmondt in een besluit tot de hiervoor bedoelde resultaatsvaststelling. Gelet op een en ander hangen de hiervoor bedoelde inlichtingen en mededelingen zozeer samen met het besluit tot vaststelling van het resultaat van de stage door de aangewezen examinator, de stagecoördinator, dat zij ten opzichte daarvan een onzelfstandig karakter dragen, zodat die in beginsel worden gedekt door de formele rechtskracht van dat – in het onderhavige geval nog niet genomen – besluit. Zulks is slechts anders in klemmende gevallen, waarvan de voorzieningenrechter in het onderhavige geval niet is gebleken. Nu artikel 7.61, lid 1 en onder f WHW voorschrijft dat een student beroep kan instellen bij het college van beroep voor de examens tegen beslissingen van examencommissies en examinatoren, moet worden geoordeeld dat voor [Eiseres] een bestuursrechtelijke voorziening openstaat of heeft opengestaan, waarin zij materieel hetzelfde resultaat kan bereiken of had kunnen bereiken. Die weg kan [Eiseres] eveneens bewandelen, indien zij een formele, schriftelijke beslissing tot weigering van de goedkeuring van de stage van de examinator uitlokt.
3.5 Hieruit volgt dat [Eiseres] niet kan worden ontvangen in de door haar gevraagde voorlopige voorziening. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [Eiseres] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart [Eiseres] niet-ontvankelijk in de door haar gevraagde voorlopige voorziening;
veroordeelt [Eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de UM gerezen en tot aan deze uitspraak begroot op € 248,00 aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
ThP