ECLI:NL:RBMAA:2006:AY8408

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700264-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I. Becker-Hartenhof
  • J.H. Klifman
  • P.E.C.M. Dahmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en diefstal met braak in Maastricht

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 27 april 2006 in Maastricht met een hoge snelheid over de Meerssenerweg reed. De verdachte negeerde een stopteken van de politie en heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de dood van twee verbalisanten zou kunnen veroorzaken. Tijdens de achtervolging door de politie stuurde de verdachte opzettelijk abrupt naar rechts, waardoor een aanrijding met de verbalisanten werd voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, diefstal met braak en andere strafbare feiten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twee jaar en ontzegging van de rijbevoegdheid voor dezelfde periode. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en heeft hem de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de verbalisanten en andere slachtoffers van diefstal. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700264-06
Datum uitspraak: 18 augustus 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Vosseveld 2 Huis van Bewaring Regulier te Vught.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 april 2006 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] (beiden hoofdagent van politie Regio Limburg Zuid) van het leven te beroven, met dat opzet met een motorrijtuig (personenauto) over de Meerssenerweg, met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, in elk geval met een hoge snelheid, over de weghelft voor het hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer heeft gereden en/of (vervolgens) het door hem bestuurde motorrijtuig opzettelijk abrupt naar rechts heeft gestuurd op het moment dat een politiedienstvoertuig, bestuurd door [naam slachtoffer 2] (met [naam slachtoffer 1] als passagier), zich geheel of gedeeltelijk rechts naast, althans kort achter, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 april 2006 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)nen genaamd [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] (beiden hoofdagent van politie Regio Limburg Zuid), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een motorrijtuig (personenauto) over de Meerssenerweg, met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, in elk geval met een hoge snelheid, over de weghelft voor het hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer heeft gereden en/of (vervolgens) het door hem bestuurde motorrijtuig opzettelijk abrupt naar rechts heeft gestuurd op het moment dat een politiedienstvoertuig, bestuurd door [naam slachtoffer 2] (met [naam slachtoffer 1] als passagier), zich geheel of gedeeltelijk rechts naast, althans kort achter, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 april 2006 in de gemeente Maastricht, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] (beiden hoofdagent van politie Regio Limburg Zuid) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een motorrijtuig (personenauto) over de Meerssenerweg, met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, in elk geval met een hoge snelheid over de weghelft voor het hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer gereden en/of (vervolgens) het door hem bestuurde motorrijtuig opzettelijk abrupt naar rechts gestuurd op het moment dat een politiedienstvoertuig, bestuurd door [naam slachtoffer 2] (met [naam slachtoffer 1] als passagier), zich geheel of gedeeltelijk rechts naast, althans kort achter, het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft bevonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2006 tot en met 27 april 2006 in de gemeente Sittard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Opel Kadett, kenteken [11-22-33]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2006 tot en met 27 april 2006 te Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Opel Kadett Caravan, kenteken [22-33-44]) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair
hij op 27 april 2006 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] (beiden hoofdagent van politie Regio Limburg Zuid) van het leven te beroven, met dat opzet met een motorrijtuig (personenauto) over de Meerssenerweg, met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur over de weghelft voor het hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer heeft gereden en vervolgens het door hem bestuurde motorrijtuig opzettelijk abrupt naar rechts heeft gestuurd op het moment dat een politiedienstvoertuig, bestuurd door [naam slachtoffer 2] (met [naam slachtoffer 1] als passagier), zich rechts kort achter het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 26 april 2006 tot en met 27 april 2006 in de gemeente Sittard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Opel Kadett, kenteken [11-22-33]), toebehorende aan [naam slachtoffer 3], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3.
hij in de periode van 26 april 2006 tot en met 27 april 2006 te Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Opel Kadett Caravan, kenteken [22-33-44]) toebehorende aan [naam slachtoffer 4], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde het volgende.
Uit de inhoud van het proces-verbaal, voor zover betrekking hebbend op feit 1 primair, vloeit voort dat verdachte op 27 april 2006 in Maastricht heeft gereden. Op grond van eerdere waarnemingen waren verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] voornemens om het voertuig te onderwerpen aan een controle en heeft er een achtervolging plaatsgevonden. Ook verbalisanten [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben de achtervolging ingezet en reden op een bepaald moment achter het door verdachte bestuurde voertuig. Ondanks dat [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] aan verdachte een stopteken hadden gegeven, is verdachte blijven rijden.
Verdachte heeft - naar eigen zeggen - bij de bepaling van zijn daarop volgende verkeersgedrag slechts voor ogen gehad dat hij zich aan de politie wilde onttrekken, omdat hij nog een rij-ontzegging had.
Hij is daarbij met een aanzienlijk snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, een aanzienlijk hogere dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur door de bebouwde kom van de gemeente Maastricht gereden. Verdachte heeft zijn weg op de Meerssenerweg vervolgd op het linkerweggedeelte dat bestemd is voor tegemoetkomend verkeer. Bedoelde Meerssenerweg bestaat uit een rijbaan, die verdeeld is in twee rijstroken. Naast de rijstroken is een fietspad gelegen, welke is afgescheiden van de rijstrook door verhoogde betonnen geleiders. Rechts naast het fietspad, gezien vanaf de rijrichting van verbalisanten, bevindt zich een hekwerk, bestaande uit ijzeren palen en gaas. Om een einde te maken aan het gevaarlijk rijgedrag van verdachte waren verbalisanten [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] voornemens verdachte aan de rechterzijde te passeren. Op het moment dat de verbalisanten zich rechts kort achter het door verdachte bestuurde voertuig bevonden, heeft verdachte vervolgens het door hem bestuurde motorrijtuig opzettelijk abrupt naar rechts gestuurd. Door een snelle reactie van verbalisanten is een aanrijding voorkomen.
Mede-inzittende [H.] heeft voorts over de bewuste rit verklaard:
Ik hoorde dat [naam verdachte] zei: “Ik duw ze gewoon aan de kant, als ze niet maken dat ze wegkomen” en “moet je eens kijken wat ik dadelijk doe als ze korter bij mij zijn”.
Ook heeft de rechtbank in haar overweging betrokken de opmerking van verdachte op 24 april 2006 ten overstaan van een verbalisant, welke opmerking gerelateerd is in het aanvullend proces-verbaal d.d. 3 mei 2006: “neem maar van mij aan dat ik de volgende keer, als collega’s van jou achter mij aankomen en mij willen aanhouden, ik ze plat rij”.
In deze zaak zijn, anders dan in het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199), geen omstandigheden gebleken waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen.
Het gaat hier immers om een confrontatie waarbij verdachte, die vóór verbalisanten reed, hen de weg wilde afsnijden en verdachte dus naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk minder risico liep, anders dan bij een frontale botsing tussen twee auto’s, om bij een aanrijding zelf het leven te laten.
Gelet op de aard van bovenbedoelde gedragingen en de omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn rijgedrag de dood van de voormelde verbalisanten zou kunnen worden veroorzaakt. Dat er geen aanrijding heeft plaatsgevonden, is niet gelegen in de wil van de verdachte. De rechtbank acht daarom het aan de verdachte verweten opzet op de dood van de verbalisanten bewezen.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
Feit 2:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 3:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot
- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen en maatregelen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregelen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank voor wat betreft het bewezenverklaarde feit onder 1 primair voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Het beslag
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp betreft met behulp waarvan het onder 3 bewezen verklaarde is begaan.
De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 1], [naam slachtoffer 2], [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] zich ter zake van hun vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces hebben gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door hen gevorderde bedrag van ieder € 250,00 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zullen deze vorderingen geheel worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 3] door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De hoogte van deze schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 350,00.
Nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal de vordering daarom tot dat bedrag worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij Drescher is door en namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist, behoudens de vordering wegens loonderving.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 4] door het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De hoogte van de post loonderving wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 32,59 (een halve dag = 25 % van de gevorderde € 130,34/2 dagen)
Nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal de vordering daarom tot het totaal bedrag van € 819,79 (€ 917,54 minus 75% van 130,34) worden toegewezen.
Nu de verdachte ter zake van de hiervoor onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de slachtoffers, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partijen [naam slachtoffer 1], [naam slachtoffer 2], [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] aansprakelijk is voor de schade die door die strafbare feiten is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregelen besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWEE JAREN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van TWEE JAREN;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten;
2006056515-21 1 1 handgereedschap: rode schroevedraaier.
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], p/a Prins Bisschopsingel 53, 6212 AB Maastricht, te betalen een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdenvijftig euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1], p/a Prins Bisschopsingel 53, 6212 AB Maastricht, te betalen een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], voormeld bedrag van € 250,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 250,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2], p/a Prins Bisschopsingel 53, 6212 AB Maastricht, te betalen een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdenvijftig euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2], in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 2], p/a Prins Bisschopsingel 53, 6212 AB Maastricht, te betalen een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] voormeld bedrag van € 250,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 250,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3], [adres slachtoffer 3], te betalen een bedrag van
€ 350,00 (zegge: driehonderdenvijftig euro);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 3], [adres slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 350,00
(zegge: driehonderdenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] voormeld bedrag van € 350,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen.
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 350,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 4], [adres slachtoffer 4], te betalen een bedrag van € 819,79 (zegge: achthonderdennegentien euro en negenenzeventig cent);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 4], [adres slachtoffer 4], te betalen een bedrag van € 819,79 ( zegge: achthonderdennegentien euro en negenenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] voormeld bedrag van € 819,79 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 819,79 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I. Becker-Hartenhof, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. P.E.C.M. Dahmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 augustus 2006.