- De werknemer heeft naast zijn HEAO-studie met onderbrekingen vanaf december 1999 arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst op oproep/afroep verricht in het door werkgever geëxploiteerde café [Vestigingsplaats café].
- Laatstelijk is hij voor werkgever werkzaam geweest van 29 juni 2004 tot (en met) 4 oktober 2004 tegen een uurloon van € 8,32 bruto.
- Een (eerste) onverwijlde opzegging zijdens werkgever wegens een beweerde dringende reden (het maken van ‘ongepaste opmerkingen jegens collega’s’) is na schriftelijk protest d.d. 25 oktober 2004 van de kant van [Naam vorige gemachtigde van eisende partij] (naar eigen zeggen optredend namens en in opdracht van de werknemer) in een per telefax aan deze gemachtigde verzonden brief d.d. 28 oktober 2004 van de gemachtigde van de werkgever ingetrokken.
- De werknemer is in de gefaxte brief d.d. 28 oktober 2004 opgeroepen de bedongen werkzaamheden op 29 oktober 2004 te 09:00 uur te hervatten.
- In een eveneens gefaxte brief d.d. 29 oktober 2004 van [Naam gemachtigde van gedaagde partij] aan [Naam vorige gemachtigde van eisende partij] is te lezen dat laatstgenoemde in telefooncontact met de secretaresse van [Naam gemachtigde van gedaagde partij] in de middag van 28 oktober 2004 heeft doen weten zijn cliënt (de werknemer) niet te (hebben) kunnen bereiken.
- Tevens is in deze brief vastgesteld dat de werknemer niet op het aangezegde tijdstip op het werk was verschenen, dat zulks als werkweigering werd aangemerkt, doch dat hem een tweede, laatste kans werd geboden door hem op te dragen zich op 30 oktober 2004 te 09:00 uur op het werk(adres) te vervoegen voor werkhervatting, een en ander onder aanzegging dat een herhaalde weigering als dringende reden voor ‘ontslagverlening op staande voet’ zou worden aangemerkt.
- Bij zowel per gewone post als per telefax verzonden brief van 1 november 2004 aan [Naam vorige gemachtigde van eisende partij] heeft vervolgens [Naam gemachtigde van gedaagde partij] geconstateerd dat de werknemer wederom niet op de werkoproep had gereageerd c.q. had nagelaten ‘op zaterdag jl.’ de werkzaamheden te hervatten en aansluitend geconcludeerd dat dit ‘hardnekkige werkweigering’ opleverde alsmede een voldoende grond voor onverwijlde opzegging.
- Die opzegging is in de brief vervat, onder aankondiging van een ‘correcte eindafrekening’ (zonder de dagen 3 oktober tot en met 28 oktober 2004 gedurende welke geen arbeid was verricht en geen bereidheid daartoe was getoond).
- Nadien heeft werkgever de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) tot tweemaal toe verzocht om toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding ‘voor zover vereist’, de eerste maal zonder en de tweede maal met het beoogde resultaat: na verkregen toestemming d.d. 16 maart 2005 heeft de werkgever ‘voor zover nog nodig’ de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 mei 2005.
- Op 2 november 2004 heeft de gemachtigde van de werknemer ([Naam vorige gemachtigde van eisende partij] op dat moment) per (gefaxte) brief aan [Naam gemachtigde van gedaagde partij] bericht ‘eerst gistermiddag kennis (te hebben) kunnen nemen van uw brief inzake de heer [Naam eisende partij]’, die ‘zelf niet verzocht’ was om zijn werk te hervatten (hetgeen volgens hem de plicht van de werkgever was, omdat een gemachtigde ‘daarbij niet als “boodschapper” hoeft te functioneren’, verder stellende dat hier zijns inziens ‘geen sprake is van een geldige oproep’, doch de bereidheid uitsprekend ‘de zaak in der minne op te lossen’.
- De werknemer zelf heeft (buiten zijn gemachtigde om) per brief van 16 november 2004 rechtstreeks aan de werkgever doen weten (‘ter voorkoming van enig misverstand’ en in aansluiting op de brief van zijn gemachtigde, ‘namens mij aan uw advocaat gezonden’) dat hij ‘niet akkoord’ was met het aangezegde ontslag.
- [Naam vorige gemachtigde van eisende partij] heeft per brief van 13 december 2004 aan de gemachtigde van werkgever bericht niet langer als gemachtigde van de werknemer op te treden (naar later, uit een brief van 5 oktober 2005 aan de huidige gemachtigde [Naam huidige gemachtigde van eisende partij], is gebleken, omdat ‘de heer [Naam eisende partij] jr. geen lid is van onze Vakbond’).
- Voor het eerst bij (aangetekend verzonden) brief van 18 oktober 2005 heeft de huidige gemachtigde van de werknemer zich (rechtstreeks) tot de werkgever gewend met een loonclaim, stellende dat ‘het ontslag op staande voet d.d. 1 november 2004 in rechte geen stand kan houden’.