ECLI:NL:RBMAA:2006:AY7669

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700124-06 + 03-040218-04 (VTVV)
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Excessief geweld en zware mishandeling met levensbedreigende verwondingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 5 september 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en zware mishandeling. De verdachte, geboren te [geboortedatum en plaats verdachte] en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid, werd ervan beschuldigd op 17 februari 2006 in Sittard, samen met anderen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een persoon genaamd [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte excessief geweld hebben gebruikt, wat resulteerde in ernstige verwondingen bij het slachtoffer, waaronder een gescheurde milt, een klaplong en een oogkasfractuur. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het geweld zeer ernstig was, niet bewezen kon worden dat de verdachte de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank concludeerde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bestond, en sprak de verdachte vrij van de poging tot moord. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan zware mishandeling. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en het feit dat het slachtoffer weerloos was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van één maand gehonoreerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak in tegenwoordigheid van de griffier hebben behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700124-06 + 03/040218-04 (VTVV)
Datum uitspraak: 5 september 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1 te Sittard.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 februari 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededader(s), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen het
hoofd en/of tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt en/of meermalen, althans eenmaal, (telkens) met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt/gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gescheurde milt en/of een klaplong en/of een oogkasfractuur), heeft toegebracht, door deze tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam, te slaan/stompen en/of meermalen, althans eenmaal, (telkens) met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en/of tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schoppen.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Zoals de rechtbank hierna ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde nader zal overwegen, acht zij wettig en overtuigend bewezen dat door de verdachte en zijn medeverdachte excessief geweld is uitgeoefend tegen het slachtoffer, welk geweld bestond in het met vuisten slaan tegen hoofd en lichaam alsmede het met geschoeide voet trappen tegen het lichaam van het slachtoffer. Niet is echter komen vast te staan dat verdachte en/of zijn medeverdachte daadwerkelijk van plan was/waren om [slachtoffer] van het leven te beroven. Rest de vraag of bij hen wel voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] bestond. Die vraag wordt door de rechtbank ontkennend beantwoord.
Hoewel het geweld excessief was en heeft geleid tot zeer ernstige en levensbedreigende verwondingen, brengen het trappen tegen het lichaam en het slaan tegen het hoofd en het lichaam naar het oordeel van de rechtbank niet naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 februari 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde milt, een klaplong en een oogkasfractuur, heeft toegebracht, door deze tezamen en in vereniging met die ander opzettelijk meermalen met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan en meermalen met geschoeide voet tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schoppen.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het slachtoffer heeft verschillende verklaringen afgelegd over het tegen haar uitgeoefende geweld. Hoewel zij niet consequent is in haar verklaringen omtrent de vraag of de medeverdachte haar heeft getrapt, heeft zij in al die verklaringen steeds aangegeven dat verdachte en medeverdachte tezamen haar met vuisten tegen hoofd en lichaam hebben geslagen alsmede dat zij door verdachte tegen het lichaam is getrapt. Ook overigens zijn haar verklaringen betreffende de avond in kwestie op de wezenlijke punten consequent. Mede gelet op het beeld dat de rechtbank van het slachtoffer ter zitting heeft gekregen, heeft de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan hetgeen het slachtoffer omtrent de mishandeling heeft verklaard.
De volledige ontkenning van verdachte acht de rechtbank, gelet op bedoelde verklaringen van het slachtoffer alsmede op de verklaringen van de medeverdachte, ongeloofwaardig. De rechtbank twijfelt er mitsdien niet aan dat verdachte, nadat de medeverdachte is begonnen met het slaan van het slachtoffer, op enig moment de medeverdachte is gaan ‘helpen’ en samen met deze aan het slachtoffer het geconstateerde zware lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat de verwondingen van het slachtoffer mogelijk een andere oorzaak hebben gehad, moet dit verweer worden verworpen. Gelet op het door getuige aangegeven tijdstip waarop de medeverdachte in de woning is aangekomen en de ruzie is begonnen (ca. 19.50 uur) en het tijdstip waarop de politie de melding heeft ontvangen dat er een mishandeling had plaatsgevonden (ca. 20.00 uur), is het hoogst onwaarschijnlijk dat het letsel een andere oorzaak heeft gehad dan de door verdachte en medeverdachte gepleegde mishandeling. Ook overigens blijkt noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting enige redelijke andere verklaring voor het ontstane letsel.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit en moet worden gekwalificeerd als volgt:
subsidiair:
medeplegen van zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ter zake het primair en subsidiair ten laste gelegde geconcludeerd tot vrijspraak.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- het excessief gebruikte geweld jegens een volstrekt weerloos slachtoffer, welk geweld zeer vergaand en levensbedreigend letsel bij dit slachtoffer heeft veroorzaakt.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een gevangenisstraf voor de duur van één maand, aan de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 16 december 2005, gewezen onder parketnummer 03/040218-04.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Van het bestaan van bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht termen aanwezig de gevorderde tenuitvoerlegging te gelasten.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis
- waaronder op de voet van het bepaalde bij artikel 72, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering begrepen de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld- gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
- gelast dat de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank, d.d. 16 december 2005, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van ÉÉN maand alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. W.A.P. Hillen en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 september 2006, zijnde
mr. I.P. de Groot buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.