RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700313-05
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [woonadres verdachte].
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2000 tot en met 16 november 2002 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond, meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [naam slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of (een) vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer 1] geduwd/gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens) misbruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht als werkgever van die [naam slachtoffer 1] en/of heeft voortgebouwd op de angst uit eerdere door hem, verdachte, gepleegd(e) (poging(en) tot) verkrachting(en) en/of seksueel misbruik van die [naam slachtoffer 1] en/of aan die [naam slachtoffer 1] meermalen sexuele toespelingen/sexistische opmerkingen heeft gemaakt, en/of (aldus) voor die [naam slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
<< NB: hetgeen hierna wordt gesteld is alternatief ten opzichte van het voltooien duwen/brengen van de penis in de vagina, zoals hiervoor omschreven>>
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2000 tot en met 16 november 2002 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], door (telkens) zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [naam slachtoffer 1] te duwen, in elk geval doende is geweest zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] te duwen/brengen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens) misbruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht als werkgever van die [naam slachtoffer 1] en/of heeft voortgebouwd op de angst uit eerdere door hem, verdachte, gepleegd(e) (poging(en) tot) verkrachting(en) en/of seksueel misbruik van die [naam slachtoffer 1] en/of aan die [naam slachtoffer 1] meermalen sexuele toespelingen/sexistische opmerkingen heeft gemaakt en/of (aldus) voor die [naam slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, terwijl de uitvoering van de voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2000 tot en met 15 november 2001 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/op in het arrondissement Roermond, meermalen, althans eenmaal (telkens) met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens) zijn verdachtes, penis in de vagina en/of mond van die [naam slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of (een) vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
<< NB: hetgeen hierna wordt gesteld is alternatief ten opzichte van het voltooien duwen/brengen van de penis in de vagina, zoals hiervoor omschreven>>
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2000 tot en met 15 november 2001 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/op in het arrondissement Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen, althans eenmaal (telkens) met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], door (telkens) zijn verdachtes, penis tegen de vagina van die [naam slachtoffer 1] te duwen, in elk geval doende is geweest zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] te duwen/brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2000 tot en met 16 november 2002 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond meermalen, althans eenmaal (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig bediende of ondergeschikte, [naam slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, (telkens) ontuchtig de borsten en/of vagina van die [naam slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of betast en/of zich (telkens) door die [naam slachtoffer 1] heeft laten aftrekken;
3
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 1995 tot en met 8 februari 1998 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond, meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 2], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [naam slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of (een) vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer 2] geduwd/gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens) misbruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht als werkgever van die [naam slachtoffer 2] en/of heeft voortgebouwd op de angst uit eerdere door hem, verdachte, gepleegd(e) (poging(en) tot) verkrachting(en) en/of seksueel misbruik van die [naam slachtoffer 2], en/of (aldus) voor die [naam slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
<< NB: hetgeen hierna wordt gesteld is alternatief ten opzichte van het voltooien duwen/brengen van de penis in de vagina, zoals hiervoor omschreven>>
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 1995 tot en met 8 februari 1998 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer 2] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 2], door (telkens) zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [naam slachtoffer 2] te duwen, in elk geval doende is geweest zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 2] te duwen/brengen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens) misbruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht als werkgever van die [naam slachtoffer 2] en/of heeft voortgebouwd op de angst uit eerdere door hem, verdachte, gepleegd(e) (pogingen(en) tot) verkrachting(en) en/of seksueel misbruik van die [naam slachtoffer 2], en/of (aldus) voor die [naam slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, terwijl de uitvoering van de voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 1995 tot en met 8 februari 1997 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/op in het arrondissement Roermond, meermalen, althans eenmaal (telkens) met [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 2], hebbende verdachte (telkens) zijn verdachtes, penis in de vagina en/of mond van die [naam slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of (een) vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer 2] geduwd/gebracht;
en/of
<< NB: hetgeen hierna wordt gesteld is alternatief ten opzichte van het voltooien duwen/brengen van de penis in de vagina, zoals hiervoor omschreven>>
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 1995 tot en met 8 februari 1997 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/op in het arrondissement Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen, althans eenmaal (telkens) met [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 2], door (telkens) zijn verdachtes, penis tegen de vagina van die [naam slachtoffer 2] te duwen, in elk geval doende is geweest zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 2] te duwen/brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 1995 tot en met 8 februari 1998 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond meermalen, althans eenmaal (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig bediende of ondergeschikte, [naam slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum slachtoffer 2], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, (telkens) ontuchtig de borsten en/of vagina van die [naam slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of betast en/of zich (telkens) door die [naam slachtoffer 2] heeft laten aftrekken;
5
hij in of omstreeks de periode van 1 december 1999 tot en met 31 december 1999 in de gemeente Stein en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of het arrondissement Roermond, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld en/of goed, te weten verdachtes aanbod om strings te kopen voor nader te noemen [naam slachtoffer 3] en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht te weten het feit dat hij, verdachte, werkgever was van [naam slachtoffer 3], een minderjarige van onbesproken gedrag, te weten [naam slachtoffer 3] geboren op [geboortedatum slachtoffer 3], wiens minderjarigheid hij, verdachte, kent of redelijkerwijs moet vermoeden, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen met hem, verdachte, te plegen te weten het door die [naam slachtoffer 3] aftrekken van hem, verdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 te Elsloo, in de gemeente Stein en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of het arrondissement Roermond, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld en/of goed, te weten verdachtes aanbod om strings te kopen/geven voor/aan nader te noemen [naam slachtoffer 4] en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht te weten het feit dat hij, verdachte, werkgever was van [naam slachtoffer 4], een minderjarige van onbesproken gedrag, te weten [naam slachtoffer 4] geboren op [geboortedatum slachtoffer 4], wiens minderjarigheid hij, verdachte, kent of redelijkerwijs moet vermoeden, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen met hem, verdachte, te plegen te weten het hebben van sex (gemeenschap) met hem, verdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7
hij in of omstreeks de periode van 10 juli 2003 tot en met 23 februari 2004 te Elsloo, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond, een of meermalen (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften of beloften van geld of goed te weten verdachtes aanbod om extra geld of goederen te geven/kopen voor de nader te noemen [naam slachtoffer 4] en/of van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten het feit dat hij, verdachte, werkgever was van [naam slachtoffer 5], de minderjarige, [naam slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum slachtoffer 5] wiens minderjarigheid verdachte kende of redelijkerwijs moest vermoeden, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen met hem, verdachte, te plegen te weten het aftrekken van hem, verdachte, terwijl de uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Tengevolge van een kennelijke schrijffout staat in de dagvaarding in het onder 7 tenlastegelegde feit in regel 5 "[naam slachtoffer 4]" vermeld in plaats van "[naam slachtoffer 5]";
De rechtbank herstelt deze fout, aangezien dit mogelijk is zonder dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Zowel de slachtoffers [naam slachtoffer 1] als [naam slachtoffer 2] verklaren dat de verdachte bij hen seksueel is binnengedrongen, alsmede dat zij hem hebben moeten aftrekken en zijn penis in hun mond hebben moeten nemen. De verdachte betwist dat hij seksueel is binnengedrongen bij deze slachtoffers. Volgens de verdachte hebben bedoelde slachtoffers hem afgetrokken en is het daarbij gebleven. Er is dus geen sprake van dat de slachtoffers hem met de mond bevredigd zouden hebben of dat de verdachte met zijn penis bij de slachtoffers in de vagina is geweest.
Daarnaast verklaren bedoelde slachtoffers over op hen uitgeoefende dwang, waardoor het seksueel binnendringen tegen hun wil heeft kunnen plaatsvinden. Met andere woorden, er zou sprake zijn geweest van verkrachting. Dat hij op enigerlei wijze dwang op de slachtoffers zou hebben uitgeoefend, wordt wederom door de verdachte betwist.
Op deze beide aspecten van het tenlastegelegde zal de rechtbank hierna achtereenvolgens ingaan.
Alvorens dat te doen, schetst de rechtbank kort het toetsingskader waarvan in casu sprake is. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Ook hier was dit het geval. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaringen van het (vermeende) slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, is echter de enkele verklaring van één getuige (in casu het slachtoffer) in beginsel onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren.
Uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting moet de rechter echter onverminderd de overtuiging krijgen dat het feit is gepleegd, zoals het de verdachte wordt verweten. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn, moet de rechter extra voorzichtig zijn om op grond van hetgeen overigens blijkt, aan te nemen dat het feit is gepleegd.
De eerste vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of de verdachte bij beide slachtoffers seksueel is binnengedrongen. De rechtbank heeft daarbij op het volgende gelet:
?Beide slachtoffers beschrijven in hun aangiftes gedetailleerd welke handelingen zij bij de verdachte moesten verrichten en welke handelingen de verdachte bij hen verrichtte. Daarbij hoorde ook het door de slachtoffers bevredigen van de verdachte met de mond en het door de verdachte binnendringen in de vagina van de slachtoffers met zijn vingers en penis.
De gedetailleerdheid waarmee een en ander door de slachtoffers wordt beschreven en de grote mate van overeenkomst tussen de beschrijvingen in beide aangiftes doet de aangiftes aan geloofwaardigheid winnen;
?De getuige [naam getuige 1], die ook voor de verdachte heeft gewerkt, verklaart dat de verdachte tegen haar gezegd heeft dat een meisje dat ook voor hem werkte, genaamd [S] (=[naam slachtoffer 2]), “alles voor hem deed” (blz. 139). De aangeefster [naam slachtoffer 5] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft verteld “dat andere meisjes met hem naar bed gingen” (blz. 133) en dat “[C] (=[naam slachtoffer 1]) een van de meisjes was waarmee hij naar bed was gegaan” (blz. 134);
?Iedere aangifte schetst een zelfde beeld, zodat hetgeen de slachtoffers hebben ervaren, in hoge mate overeen blijkt te komen. Dit betreft ook andere aspecten dan de hiervoor reeds genoemde seksuele handelingen. Nu niet blijkt dat de slachtoffers van tevoren hun aangiften op elkaar hebben afgestemd, bevestigt dat gelijke patroon elkanders verklaringen over en weer;
?In de aangiftes van de slachtoffers staan bepaalde details, zoals bijvoorbeeld de beschrijving van de slaapkamer van de verdachte, welke beschrijving de slachtoffers niet zouden kunnen geven als zij nimmer op de slaapkamer van de verdachte zouden zijn geweest. Toch beweert de verdachte met klem dat beide slachtoffers nooit in zijn slaapkamer zijn geweest. Daarmee komt de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte op dit punt zeer onder druk te staan, hetgeen weer van invloed is op de geloofwaardigheid van andere onderdelen van zijn ontkennende verklaring;
?Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank de indruk gekregen dat de verdachte, als het gaat om het bevredigen van zijn seksuele behoeftes, ver kan gaan. Daarbij past niet het beeld dat hij snel “nee” accepteert. Zijn stelling dat de slachtoffers geen seksueel binnendringen tolereerden en hij zich daarbij neerlegde, komt de rechtbank daarom als ongeloofwaardig voor.
Op grond van voornoemde overwegingen komt de rechtbank tot de slotsom dat de verdachte wel bij beide slachtoffers seksueel is binnengedrongen.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte daarbij zodanige dwang heeft uitgeoefend dat van verkrachting moet worden gesproken. Beide slachtoffers spreken over dergelijke dwang, maar de verdachte ontkent dit met klem.
In tegenstelling tot de verklaringen over het seksueel binnendringen zijn de verklaringen over de mate en aard van de dwang in beide aangiftes in aanzienlijke mate afwijkend. Uit de aangifte van de ene aangeefster kan de rechtbank dus geen bevestiging halen voor de stellingen van de andere aangeefsters. Ook andere bewijsmiddelen met betrekking tot de uitgeoefende dwang ontbreken, zodat de aangiftes op dit punt op zichzelf staan.
Daar komt bij dat de rechtbank in het dossier geen doorslaggevend argument kan vinden waarom meisjes van bijna 15 jaar, in het kader van “slechts” een zaterdagbaan, ieder weekend weer terug zouden gaan naar hun baas, wetende dat zij daar vervolgens verkracht zullen worden. De beide slachtoffers zijn, zelfs nadat zij hun baan hadden opgezegd en elders werk hadden gevonden, na korte tijd toch weer bij de verdachte teruggekeerd en hebben hun werk, en de seksuele dienstverlening aan de verdachte, hervat. Een en ander biedt in ieder geval geen steun voor de stelling dat van verkrachting sprake is.
De rechtbank realiseert zich goed dat het vorenstaande niet hoeft uit te sluiten dat toch van verkrachting sprake is geweest. Gelet echter op het gegeven dat feitelijk alleen de individuele aangifte als bewijsmiddel in aanmerking komt, de ongerijmdheden waartegen de rechtbank aanloopt en het toetsingskader zoals dat hiervoor uiteen gezet is, blijft een zodanige mate van twijfel bestaan, dat zij niet tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging komt.
Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat enkel het hebben van overwicht als gevolg van het feit dat men werkgever is, niet voldoende is om verkrachting aan te nemen. Ook in de relatie werkgever – werkneemster zal de werkgever bepaalde gedragingen moeten ten toon spreiden, waardoor voor de werkneemster een bedreigende sfeer is ontstaan waardoor zij zich gedwongen heeft gevoeld de seksuele handelingen te ondergaan (vgl. HR 2 december 2003, NJ 2004, 78). Zoals hiervoor werd overwogen, acht de rechtbank niet bewezen dat dergelijke gedragingen hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte ontkent ten stelligste dat hij heeft getracht de slachtoffers [naam slachtoffer 3], [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] ertoe te brengen dat zij ontuchtige handelingen met hem zouden plegen. Ook hier geldt echter dat de aangiften van deze drie vrouwen een zelfde beeld schetsen, zodat hetgeen zij hebben ervaren in hoge mate overeen blijkt te komen. Uit de eerder besproken aangiften van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] blijkt bovendien van een zelfde modus operandi van de verdachte. Dat gelijke patroon bevestigt elkaars verklaringen over en weer. Gelet hierop acht de rechtbank ook deze drie feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij moet worden opgemerkt dat de verdachte ten aanzien van [naam slachtoffer 5] tevens heeft getracht van zijn overwicht als werkgever gebruik te maken om zijn seksuele behoeften te bevredigen, aangezien hij haar met ontslag heeft gedreigd indien zij hem niet seksueel terwille zou zijn.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 3 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 subsidiair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 subsidiair
hij in de periode van 16 november 2000 tot en met 15 november 2001 in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond meermalen met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn penis in de vagina en/of mond van die [naam slachtoffer 1] gebracht en/of vingers in de vagina van die [naam slachtoffer 1] gebracht;
2
hij in de periode van 16 november 2000 tot en met 16 november 2002 in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende, [naam slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, ontuchtig de borsten en/of vagina van die [naam slachtoffer 1] heeft betast en/of zich door die [naam slachtoffer 1] heeft laten aftrekken;
3 subsidiair
hij in de periode van 9 februari 1995 tot en met 8 februari 1997 in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond meermalen met [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 2], hebbende verdachte zijn penis in de vagina en/of mond van die [naam slachtoffer 2] gebracht en/of vingers in de vagina van die [naam slachtoffer 2] gebracht;
4
hij in de periode van 9 februari 1995 tot en met 8 februari 1998 in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende, [naam slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum slachtoffer 2], bestaande die ontucht hierin dat hij ontuchtig de borsten en/of vagina van die [naam slachtoffer 2] heeft betast en/of zich door die [naam slachtoffer 2] heeft laten aftrekken;
5
hij in de periode van 1 december 1999 tot en met 31 december 1999 in het arrondissement Maastricht en/of het arrondissement Roermond meermalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door beloften van goed, te weten verdachtes aanbod om strings te kopen voor nader te noemen [naam slachtoffer 3], een minderjarige van onbesproken gedrag, geboren op [geboortedatum slachtoffer 3], wier minderjarigheid hij kent, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen met hem te plegen, te weten het door die [naam slachtoffer 3] aftrekken van hem terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6
hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 in het arrondissement Maastricht en/of het arrondissement Roermond meermalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door beloften van goed, te weten verdachtes aanbod om strings te kopen/geven voor/aan nader te noemen [naam slachtoffer 4], een minderjarige van onbesproken gedrag, geboren op [geboortedatum slachtoffer 4], wier minderjarigheid hij kent, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen met hem te plegen, te weten het hebben van seks (gemeenschap) met hem terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7
hij in de periode van 10 juli 2003 tot en met 23 februari 2004 in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond meermalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door beloften van geld, te weten verdachtes aanbod om extra geld te geven aan de nader te noemen [naam slachtoffer 5] en van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten het feit dat hij werkgever was van [naam slachtoffer 5], de minderjarige [naam slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum slachtoffer 5], wier minderjarigheid verdachte kende, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen met hem te plegen, te weten het aftrekken van hem terwijl de uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht is met ingang van 1 oktober 2000 en met ingang van 1 oktober 2002 gewijzigd nadat het onder 1 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde was begaan. Artikel 249 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is met ingang 1 december 1997 gewijzigd terwijl het onder 3 bewezenverklaarde werd begaan. Artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht is met ingang van 1 oktober 2000 en met ingang van 1 oktober 2002 gewijzigd nadat het onder 5, 6 en 7 bewezenverklaarde was begaan.
In het midden latend of deze wijzigingen berusten op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedragingen, is duidelijk dat de nieuwe bepalingen, voor zover hier van belang, in geen enkel opzicht gunstiger voor de verdachte zijn. Daarom wordt het recht toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
1 subsidiair:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd,
in eendaadse samenloop gepleegd met het onder 2 bewezenverklaarde:
2:
ontucht plegen met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, meermalen gepleegd
3 subsidiair:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd,
in eendaadse samenloop gepleegd met het onder 4 bewezenverklaarde:
4:
ontucht plegen met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, meermalen gepleegd
5:
poging tot: door beloften van geld of goed, een minderjarige van onbesproken gedrag, wiens minderjarigheid hij kent, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen
6:
poging tot: door beloften van geld of goed, een minderjarige van onbesproken gedrag, wiens minderjarigheid hij kent, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen
7:
poging tot: door beloften van geld of goed en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, een minderjarige, wiens minderjarigheid hij kent, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van de onder 1, 3, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten bepleit. Ten aanzien van de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verdachte van mening is, dat hij reeds genoeg is gestraft voor de feiten die zijns inziens kunnen worden bewezen, aangezien de verdachte een maand in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de hele situatie op de verdachte een zware wissel heeft getrokken doordat hij is gestigmatiseerd. Voorts heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat bij de strafmaat rekening dient te worden gehouden met het feit dat mevrouw [naam slachtoffer 1] en mevrouw [naam slachtoffer 2] de seksuele handelingen met de verdachte geheel vrijwillig hebben verricht en dat zij er zelfs af en toe bij verdachte om hebben gevraagd. Ten slotte heeft de raadsman de rechtbank verzocht om, gelet op de financiële situatie van de verdachte, in geval van veroordeling tot een hogere straf dan het voorarrest, een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bewezen is verklaard dat de verdachte gedurende een aantal jaren met grote regelmaat seks heeft gehad met twee van zijn minderjarige personeelsleden. Daarnaast heeft hij gepoogd drie andere minderjarige personeelsleden ertoe te bewegen met hem ontuchtige handelingen te plegen.
De verdachte gebruikte daarbij steeds dezelfde werkwijze. De slachtoffers beschrijven hoe de verdachte zich in eerste instantie heel vriendelijk tegenover hen opstelde. Daarmee won hij hun vertrouwen. Daarna maakte hij hen deelgenoot van de problemen die hij ervoer in zijn huwelijk, voornamelijk op seksueel gebied. “Hij kwam thuis niet aan zijn trekken” en dat vond hij een groot probleem. Hierop volgden seksueel getinte toespelingen naar de slachtoffers en kwamen de intieme vragen over hun relaties. Steeds ging de verdachte een stapje verder en wanneer het slachtoffer daar in mee ging, kwam de volgende fase. Uiteindelijk kwam de toespeling op het verrichten van seksuele handelingen in ruil voor geld of kleding.
Bij de aangeefsters [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] is het ook daadwerkelijk tot seksuele handelingen gekomen. Een en ander vond plaats in de bestelbus van de verdachte op weg van de woonplaats van de verdachte naar de markt in Venlo, alwaar de verdachte een standplaats had, of bij de verdachte thuis. Ook hier is hetzelfde patroon waarneembaar, waarbij de verdachte steeds verder gaat. Eerst aftrekken, dan ook het betasten van de borsten en de vagina van de aangeefsters en tenslotte het zich door de aangeefsters laten bevredigen met de mond en bij hen geheel of gedeeltelijk binnendringen in de vagina.
Ter terechtzitting heeft de verdachte benadrukt dat in zijn visie alles plaatsvond in goed onderling overleg. Hij wilde seks, de meisjes wilden een nieuwe string, een tatoeage of een truitje. Dus werd “gelijk overgestoken”. De verdachte lijkt zich daarbij nooit afgevraagd te hebben in hoeverre een jong meisje ten overstaan van haar ruim 40 jarige werkgever - in een bus op een zandpad of bij hem thuis in zijn slaapkamer - een goede keuze kan maken met betrekking tot seks in ruil voor geld of goederen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte er ook geen blijk van gegeven te beseffen dat dergelijk gedrag van een ruim 40 jarige werkgever tegenover minderjarige werkneemsters volstrekt ontoelaatbaar is. Integendeel, de verdachte wekt de indruk zichzelf als het slachtoffer te beschouwen. Hij heeft, in zijn visie, immers met de meisjes afspraken gemaakt -die hij nagekomen is, want hij heeft royaal betaald voor de seks- en toch wordt hij aangegeven. Daardoor heeft hij zijn vrouw alles moeten vertellen, heeft de fiscus naheffingsaanslagen opgelegd over de geschenken aan de werkneemsters, heeft hij enige tijd vastgezeten en moet hij zich ook nog verantwoorden tegenover de strafrechter. Met zichtbare moeite kan de verdachte het ter zitting nog opbrengen te zeggen dat hij fout is geweest. Dit maakt echter, gelet op alle andere uitingen ter zitting, geen geloofwaardige -en zeker geen doorleefde- indruk.
Ook lijkt de verdachte, getuige de woorden van zijn raadsman, niet te beseffen wat de gevolgen van zijn handelen voor de meisjes zijn geweest. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] waren al labiel voordat de verdachte seks met hen had, dus de gevolgen die ze nu zeggen te ondervinden in hun privé-leven kunnen niet veroorzaakt zijn door de verdachte, zo stelt de raadsman. Die stelling is opgeworpen ondanks dat door [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] meerdere behandelingsverslagen zijn overgelegd waaruit blijkt dat de problemen die zij heden ten dage ondervinden in hun leven, op z’n minst ten dele op de seksuele ervaringen met de verdachte zijn terug te voeren. De rechtbank betwijfelt ook daarom of de verdachte wel voldoende beseft wat hij heeft aangericht.
Dit brengt de rechtbank op de vraag hoe groot het risico is dat de verdachte dergelijke handelingen weer zal plegen. In dit verband is allereerst van belang dat de verdachte nog steeds vanuit een kraam etenswaren verkoopt en dat hij daarbij nog steeds jonge meisjes als zaterdaghulp inschakelt. Verder is van belang dat de verdachte is onderzocht door een psycholoog en een psychiater. Die hebben beiden aangegeven dat de feiten niet vanuit een persoonlijkheidsgebrek verklaarbaar zijn. Derhalve heeft het geen zin om de verdachte een behandeling te laten ondergaan. Dit betekent tevens dat er niet gehoopt hoeft te worden op veranderingen in de persoonlijkheid van de verdachte waardoor hij in de toekomst deze feiten wellicht achterwegen zal laten.
Alle hiervoor genoemde overwegingen in samenhang bezien, brengen de rechtbank tot de conclusie dat er van een serieus recidiverisico sprake is. De op te leggen straf zal dienstig moeten zijn om dat risico zoveel mogelijk in te dammen.
Daarom rest naar het oordeel van de rechtbank geen andere oplossing dan het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur zodat de verdachte na het ondergaan daarvan, zo mag de rechtbank hopen, zich nadrukkelijk zal hoeden om nog eens in zo’n situatie te geraken.
Anders dan de verdediging heeft de rechtbank nadrukkelijk niet de overtuiging dat het opleggen van een taakstraf voldoende is om dat effect te bewerkstelligen. Bovendien acht zij de bewezen feiten zodanig ernstig dat een taakstraf onvoldoende recht zou doen aan de ernst daarvan.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank wel dat, nu zij tot een beperktere bewezenverklaring is gekomen dan waartoe het openbaar ministerie heeft geconcludeerd, zij een lichtere straf zal opleggen dan het openbaar ministerie heeft gevorderd.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 1], [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 5] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] zo omvangrijk en gecompliceerd dat deze niet van zodanig eenvoudige aard is, dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2], voor zover deze vordering betrekking heeft op vergoeding ter zake van geleden materiële schade, zo omvangrijk en gecompliceerd dat deze niet van zodanig eenvoudige aard is, dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] door de hiervoor onder 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en nu aan de verdachte ter zake van die feiten een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering worden toegewezen tot het bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk voorkomt, te weten € 1.500,-. Voor wat betreft het resterende deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding zal de rechtbank bepalen dat deze benadeelde partij in dat deel van haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en dat zij die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] door het hiervoor onder 7 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering worden toegewezen tot het bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk voorkomt, te weten € 250,-. Voor wat betreft het resterende deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding zal de rechtbank bepalen dat deze benadeelde partij in dat deel van haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en dat zij die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van de hiervoor onder 3 subsidiair, 4 en 7 bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de slachtoffers [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 5], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partijen [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 5], aansprakelijk is voor de schade die door die strafbare feiten is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregelen besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 55, 57, 245(oud), 248a(oud), 248ter(oud), 249(oud) en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 subsidiair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 6 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], [woonadres slachtoffer 1], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2], [woonadres slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro) ter zake van geleden immateriële schade;
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk;
- compenseert de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 2], [woonadres slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] voormeld bedrag van € 1.500,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 1.500,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 5], [woonadres slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 250,- (tweehonderd en vijftig euro) ter zake van geleden immateriële schade;
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk;
- compenseert de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] in het kader van deze procedure gemaakt en door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 5], [woonadres slachtoffer 5], te betalen een bedrag van
€ 250,- (tweehonderd en vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] voormeld bedrag van € 250,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 250,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. B. Damen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2006, zijnde mr. B. Damen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.