RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 26 juli 2006
Zaaknummer : 111200 / KG ZA 06-208
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
[naam vrouw],
wonende te [V.],
eiseres bij exploot van dagvaarding van14 juni 2006,
procureur mr. G.M.J. Diederen, (toevoeging),
[naam man],
wonende te [L.],
gedaagde,
procureur mr. B.K. Louws.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna te noemen: de vrouw, heeft gedaagde, hierna te noemen: de man, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 12 juli 2006, heeft de vrouw gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties door haar procureur nader heeft doen toelichten.
De procureur van de man heeft mondeling verweer gevoerd, daarbij eveneens verwezen naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna in tweede termijn op elkaars stellingen gereageerd.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1. Partijen zijn gewezen echtelieden.
Bij beschikking d.d. 24 maart 2004, zaaknummer 74130 / S RK 02-459, van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Op 23 september 2004 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Bij beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 21 maart 2003, zaaknummer 74982 / FA RK 02-623, van deze rechtbank is de man veroordeeld om met ingang van 1 februari 2003 aan de vrouw een bedrag van € 875,-- per maand te voldoen als bijdrage voor haar kosten van levensonderhoud, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
De rechtbank heeft hierbij overwogen dat de man, rekening houdend met het door hem te verwerven fiscale voordeel, in staat geacht moet worden om op en naast de door hem te betalen hypothecaire lasten ter zake de echtelijke woning, (waarin de vrouw woonachtig is) de hiervoor genoemde bijdrage aan de vrouw te betalen.
2.3. Bij de hiervoor genoemde beschikking van 24 maart 2004 heeft de rechtbank de beslissing omtrent de door de vrouw verzochte partneralimentatie aangehouden in afwachting van nader door de man over te leggen bescheiden en de reactie van de vrouw daarop.
2.4. Ingevolge de wettelijke indexering is de man per 1 januari 2004 maandelijks aan alimentatie aan de vrouw verschuldigd een bedrag van € 896,88 en per 1 januari 2005 een bedrag van € 906,74.
2.5. Op 2 mei 2005 heeft de vrouw de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 maart 2003 aan de man laten betekenen en is de man daarbij bevel gedaan om binnen twee dagen te betalen: de achterstallige alimentatie ten bedrage van € 9.167,25,--, de verdere alimentatie vanaf 1 mei 2005, vermeerderd met de in het betreffende exploot nader genoemde kosten.
2.6 De man heeft daarop aan de deurwaarder laten weten dat er geen achterstallige betalingen zijn.
2.7. Op 3 juni 2005 is op verzoek van de vrouw ten laste van de man op grond van de beschikking van 21 maart 2003 op de voet van art. 475 Rv. executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van de man, de besloten vennootschap [naam en adres BV], op alle gelden, geldswaarden, vorderingen, waardepapieren en/of roerende zaken, die geen registergoederen zijn, die de derdebeslagene onder zich heeft en/of mocht krijgen ten behoeve van de man, dit ter verzekering van en om betaling te verkrijgen van een hoofdsom van € 9.167,25, te vermeerderen met kosten.
2.8 De man is directeur van voormelde b.v.
2.9. De derdebeslagene heeft op 8 juni 2005 de verklaring als bedoeld in art. 476 a Rv. afgelegd en aan de deurwaarder verzonden. De derdebeslagene is niet conform art. 477 Rv. tot betaling overgegaan.
2.10 Na te hebben becijferd dat de man per 1 juli 2005 tot het bedrag van € 11.812,50 achterstallig was met betalen van alimentatie en stellende dat dit bedrag nog moet worden vermeerderd met alle tot dusverre gemaakte executiekosten ten bedrage van € 924,43, en voorts nog aanvoerende dat de man ten onrechte allerlei verrekeningen toepast op de verschuldigde alimentatiebijdrage, waardoor de vrouw over onvoldoende inkomsten beschikt om te voorzien in haar noodzakelijke bestaanskosten, heeft de vrouw de man op 14 juli 2005 in kort geding gedagvaard. In die procedure heeft de vrouw gevorderd dat de voorzieningenrechter aan haar verlof zal verlenen om de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 maart 2003 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en de man in gijzeling te nemen, totdat een bedrag van € 11.812,50, alsmede een bedrag van € 924,43, in totaal € 12.763,93 voldaan is, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
2.11. Bij vonnis van 4 augustus 2005 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen omdat niet van alle verhaalsmogelijkheden gebruik was gemaakt en derhalve niet aannemelijk was geworden dat toepassing van een ander dwangmiddel ook niet tot betaling van het achterstallige alimentatiebedrag zou leiden.
De vrouw heeft naar aanleiding van deze beslissing de op 21 [naam BV]egen titel op 25 augustus 2005 aan [naam en adres BV] laten betekenen en op grond daarvan executoriaal derdenbeslag laten leggen onder deze bv.
De man is directeur en aandeelhouder van deze rechtspersoon.
Omdat geen gevolg is gegeven aan dit beslag is op 16 januari 2006 andermaal op grond van deze beschikking dit executoriaal derdenbeslag onder [naam BV] gelegd.
Op15 februari 2006 heeft de vrouw genoemde beschikking ten derde male doen betekenen aan [naam BV] en bij het daarbij gedane bevel aangezegd (....) dat de vrouw zich alle rechten voorbehoud en eventueel gebruik zal maken van artikel 479f Rv, zijnde dat de executant de derde-beslagene vervolgt voor de kantonrechter, indien die in gebreke blijft aan zijn verplichting in gevolge de wet te voldoen.
2.12. De vrouw heeft vervolgens de bv met beperkte aansprakelijkheid [naam BV]., op grond van het bepaalde in artikel 479e en 479f Rv gedagvaard voor de kantonrechter in de rechtbank Maastricht. Bij verstekvonnis van 5 april 2006 is de bv veroordeeld om aan de vrouw te betalen:
a. ter zake alimentatieachterstand over de periode 2003 tot en met juli 2005 een bedrag van € 11.812,50;
b. ter zake alimentatieachterstand over de periode december 2005, alsmede januari 2006, alsmede februari 2006, sub totaal € 2.736,59;
c. alsmede ingaande 1 maart 2006 telkens per maand € 914,92 alimentatie per maand;
alle voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 maart 2006 tot de dag der algehele voldoening. De bv is verder veroordeeld in de kosten van de procedure.
De vrouw heeft dit vonnis aan [naam BV] op 28 april 2006 doen betekenen en bevel gedaan om binnen twee dagen de hierboven genoemde bedragen alsmede de met de betekening gepaard gaande kosten aan de deurwaarder te voldoen. Daarbij is verder aan de gerekwireerde aangezegd dat bij niet-, niet-tijdige en/of niet behoorlijke voldoening aan dit bevel binnen voornoemde termijn van twee dagen, rekwirante de ten deze betekende executoriale titel zal doen tenuitvoerleggen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door beslaglegging op- en openbare verkoop van de roerende en/of onroerende zaken van gerekwireerde.
2.13 Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 19 april 2006 heeft de rechtbank beslist op het in de echtscheidingsprocedure met zaaknummer 74130 / S RK 02-459 door de vrouw gedane alimentatieverzoek. De rechtbank heeft de man in deze beschikking veroordeeld om, te beginnen met de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (23 september 2004) aan de vrouw tot levensonderhoud uit te keren een bedrag van:
- € 1.818,-- per maand tot 9 mei 2005,
- € 1.250,-- per maand met ingang van 9 mei 2005, zolang de vrouw nog in de voormalige echtelijke woning woont en de man de daaraan verbonden hypotheeklasten voldoet en
- € 1.935,-- per maand vanaf het tijdstip waarop de man de hypotheeklasten verbonden aan de echtelijke woning niet langer voldoet.
De vrouw heeft deze beschikking vervolgens op 10 mei 2006 aan de man laten betekenen en bevel gedaan om binnen twee dagen aan deze beschikking te voldoen.
2.14 In dit kort geding vordert de vrouw bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis haar verlof te verlenen om de beschikking van 21 maart 2003 en de beschikking van 19 april 2006, uitgesproken door de rechtbank Maastricht, sector civiel, onder kenmerk 74982 / FA RK 06-623 en 74130 / S RK 02-459 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en de man in gijzeling te nemen totdat voldaan is ter zake alimentatieachterstand tot en met mei 2006 de somma van € 35.027,22, een en ander met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
2.15 De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man in gebreke blijft aan zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van haar te voldoen en dat hij aldus onrechtmatig jegens haar handelt. Zij stelt dat de achterstand in de betalingen op grond van de in de beschikking van 19 april 2006 vastgestelde alimentatie in samenhang met het onder 2.13 genoemde achterstallige bedrag aan alimentatie in totaal per eind mei 2006 uitkomt op € 35.027,22.
Ondanks betekening van de rechterlijke beslissingen, te weten de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 maart 2003, het vonnis van de kantonrechter van 5 april 2006 en de beschikking van 19 april 2006, aan de man alsook aan zijn bedrijven en het dreigen met het aanspannen van dit kort geding waarin lijfsdwang gevorderd zal worden, is de man niet tot betaling overgegaan en heeft dit alles hem er ook niet toe bewogen om (via één van zijn bedrijven -als derde-geëxecuteerde-) de in genoemde beschikkingen vastgelegde onderhoudsverplichting jegens de vrouw te voldoen dan wel uitvoering te geven aan het vonnis van de kantonrechter.
2.16 Volgens de vrouw kan de man als onmiddellijk dan wel middellijk aandeelhouder van een groot aantal BV’s waarvan hij directeur/bestuurder, casu quo medebestuurder is de vastgestelde bijdragen betalen. Nu de man niet betaalt, is er sprake van pure onwil om te betalen. Het feit immers dat de rechtbank de man, alvorens uitspraak te doen op het alimentatieverzoek van de vrouw, ettelijke keren de gelegenheid heeft geboden om financiële bescheiden over te leggen om zijn verweer te staven dat hij geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen, maar, zoals blijkt uit de beschikking van 19 april 2006, die bescheiden nooit heeft aangeleverd, leidt tot de conclusie dat de man de zaak op alle mogelijke manieren traineert om maar niet tot betaling te hoeven overgaan.
Volgens de vrouw moet binnen dit kader ook de weigering van de man worden geplaatst om mee te werken aan het verdelen van de huwelijksgoederengemeenschap, waarin de aandelen van de bedrijven van de man vallen. Vanwege het feit dat partijen in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest, stelt de vrouw dat zij recht heeft op de helft van de waarde van alle aandelen van de vele BV’s van de man en de helft van zijn vermogen.
Nu de vrouw met de meerderjarige zoon van partijen leeft in de echtelijke woning en een inkomen uit arbeid heeft van € 481,-- per vier weken, heeft zij, zoals door de rechtbank in de voorlopige voorzieningenprocedure alsook in de beschikking van 19 april 2006 is vastgesteld, meer dan dringend behoefte aan de vastgestelde door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud. De man zelf leeft op grote voet, viert dure vakanties, blijft zakelijk actief en blijft in een luxueuze Nissan Patrol rijden, terwijl hij anderzijds weigert duidelijkheid te verschaffen over zijn inkomen en het te verdelen vermogen. Volgens de vrouw blijkt zijn onwil onder meer ook uit de omstandigheid dat de man enkel in het kader van de voortgezette behandeling in september 2005 van het bij het echtscheidingsverzoek gedane nevenverzoek om partneralimentatie, enkele betalingen heeft verricht over de maanden augustus 2005 tot en met november 2005, en hij die betalingen per december 2005 weer heeft gestaakt en gestaakt heeft gehouden, terwijl hij op 20 maart 2006 weer via zijn procureur toezegt dat hij per einde maart een bedrag van € 2000,-- zal overmaken, zijn procureur vervolgens laat toezeggen dat die erop zal toezien dat de man regelmatig deze betalingen zal blijven doen, maar dan toch weigert die toezegging gestand te doen.
De vrouw is daarom van mening dat zij, nu zij zonder enig resultaat alle beschikbare mogelijkheden heeft aangewend om de man tot betaling te dwingen, een groot en een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde lijfsdwang.
2.17 Het verweer van de man komt zakelijk weergegeven neer op het volgende:
De man betwist dat er sprake is van onwil om de alimentatie aan de vrouw te voldoen. Hij stelt dat hij zelf onmachtig is om de alimentatieverplichting na te komen en dat hij om de alimentatie aan de vrouw te betalen ook geen beroep meer kan doen op zijn bv’s, zoals in de beginfase nog gedaan is. Ter onderbouwing stelt de man dat het met zijn bedrijven zo slecht gaat, dat er sedert 2002 zelfs geen geld is om de accountant de jaarstukken te laten opmaken en dat van zijn bedrijven op 8 maart 2006 [naam BV ]., op 7 juni 2006 [naam BV]. en op 14 juni 2006 [naam BV] zijn gefailleerd. Daarnaast heeft de belastingdienst zijn auto, een Nissan Patrol, die op naam van [naam BV] stond, openbaar verkocht.
Anders dan de vrouw beweert, bezit de man of een van zijn bedrijven geen onroerende goederen meer waarover vrij beschikt kan worden.
De man wijst in dit verband op het feit dat de vrouw maar ook derden al heel vaak beslag hebben gelegd op zijn rekeningen en op rekeningen van zijn bedrijven, maar dat die acties nooit effectief zijn gebleken, omdat er geen saldi op genoemde rekeningen voorkwamen. Een aantal onroerende zaken, waarvan de hypotheeklasten niet meer opgebracht konden worden, zijn op last van de hypotheekverstrekker verkocht.
Vanwege het feit dat er geen geld is om de jaarstukken op te maken, kan de man ook niet aantonen dat hij geen draagkracht heeft. Naar zijn mening dient de vrouw aannemelijk te maken dat het thans door haar gevorderde dwangmiddel tegen de man effect zal sorteren en niet uitmondt in een door de vrouw tegen hem uit te voeren strafmaatregel.
Mede op last van de curator en met hulp van de accountant van zijn procureur wordt thans getracht de jaarstukken van zijn bedrijven vanaf 2002 op te stellen, maar of en wanneer die zullen komen is niet zeker.
De man voert verder aan dat de curator in de faillissementen weet dat er nog drie projecten lopen waarmee gelden gegenereerd kunnen worden. De curator heeft, nadat de medeparticipant [naam BV] heeft afgehaakt en de man een nieuwe participant voor deze projecten heeft gevonden, zijnde [naam BV], daarom deze projecten, zijnde [adres project 1]; [adres project 2] en [adres project 3], aangehouden om ze tot ontwikkeling te brengen.
De man stelt voorts nog dat de curator momenteel bekijkt of de man als bestuurder aansprakelijk gesteld kan worden voor de faillissementen van zijn ondernemingen. Hij loopt dus risico om ook persoonlijk failliet verklaard te worden. Hij doet er evenwel alles aan om dat te voorkomen.
3.1 De man heeft erkend dat hij sedert december 2005 geen enkel bedrag aan alimentatie aan de vrouw heeft voldaan. Los van de door de kantonrechter in zijn vonnis van 5 april 2006 vastgestelde achterstalligheid in betaling van de aan de vrouw verschuldigde alimentatie, staat ingevolge de beschikking van 19 april 2006, waarin op het in de echtscheidingsprocedure door de vrouw ingediende alimentatieverzoek is beslist, naar het oordeel van de voorzieningenrechter vast dat de man gehouden is een grote nabetaling te verrichten, nu hij in de voorlopige voorzieningenprocedure was veroordeeld om met een bedrag van € 875,-- per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Nu de man dus sedert december 2005, ondanks de in maart 2006 gedane toezegging om deelbetalingen van € 2000,-- te zullen gaan doen, geen betalingen meer heeft verricht, is daarmee komen vast te staan dat de man tot een bedrag van zeker € 35.000,- achterstallig is in het betalen van de bij rechterlijke beslissingen opgelegde onderhoudsverplichting en dat bedrag niet vrijwillig zal betalen.
3.2 De voorzieningenrechter stelt ten aanzien van de in dit geding ter sprake gekomen rechterlijke beslissingen voorop dat die dienen te worden nagekomen. Dit geldt ook ten aanzien van de door de rechtbank op 19 april 2006 gegeven – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking waarin de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw is vastgesteld.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat aan die nakomingsplicht van de man niet in de weg dat, zoals uit de beschikking blijkt, de rechtbank geen diepgaand onderzoek heeft kunnen doen naar de werkelijke financiële draagkracht van de man. Temeer niet nu dit een gevolg is van het feit dat de man, terwijl hij daartoe meerdere keren in staat is gesteld, heeft nagelaten de door de rechtbank verlangde financiële bescheiden aan haar en de vrouw over te leggen.
In het licht hiervan speelt mee dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat zij momenteel een inkomen uit arbeid heeft van € 481,-- per vier weken en dat voorts noch gesteld noch anderszins is gebleken dat, gelet op het gezinsinkomen dat partijen hebben genoten, de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw onverminderd aanwezig is. Dit maakt dat onder de omstandigheden van dit geval de gestelde spoedeisendheid bij de gevorderde voorziening voortvloeit uit de aard van de zaak.
3.3. Rekening houdend met hetgeen de vrouw heeft ondernomen nadat in het in juli 2005 door de vrouw aangespannen kort geding niet aannemelijk was geoordeeld dat de vrouw alle wegen had bewandeld om tot inning van de op dat ogenblik achterstallige alimentatiegelden te komen, moet er thans voorshands vanuit gegaan worden dat er geen vermogensbestanddelen van de man of diens bedrijven traceerbaar zijn, waarop zij haar vordering op de man kan verhalen.
In dit kader heeft de man de stelling van de vrouw dat er in zijn bedrijven onroerende zaken zijn en dat hijzelf nog onroerende zaken zou bezitten, die te gelde gemaakt kunnen worden betwist en daartoe aangevoerd dat het merendeel van die zaken reeds op last van de hypotheekhouders is te gelde gemaakt nadat hijzelf dan wel de betreffende bv’s niet meer de hypotheeklasten konden opbrengen.
3.3.1 Ook de echtelijke woning is geen verhaalsobject dat ten behoeve van de vrouw te gelde gemaakt kan worden nu, volgens de man, de belastingdienst en de curator van de gefailleerde bedrijven van de man beslag hebben gelegd op deze woning.
Ter zake de stelling van de vrouw dat de man nog steeds in de zeer dure en luxueuze Nissan
Patrol rondrijdt, heeft de man aangevoerd dat deze auto niet hemzelf of een van zijn bedrijven toebehoort. Deze auto is, zo blijkt uit de door de man overgelegde aankondiging van de executieverkoop, door de belastingdienst in beslag genomen en op 6 april 2006 openbaar verkocht ten laste van de [naam BV]. Ter terechtzitting heeft de man daartoe verklaard dat deze auto door een bevriende relatie, zijnde [naam BV], bij de openbare verkoop is opgekocht. Deze heeft de auto vervolgens weer aan de man ter beschikking gesteld.
Ter terechtzitting heeft de man voorts nog verklaard dat [naam BV] wordt geleid door de broer van de man: [naam broer]. Deze broer, dan wel voornoemde BV, betaalt alle kosten inclusief de benzine van voornoemde auto, aldus de man.
3.3.2 Ter onderbouwing van zijn onmacht om alimentatie en ook de achterstallige alimentatie te kunnen voldoen, heeft de man ter terechtzitting nog aangevoerd, dat hij al maandenlang geen loon heeft ontvangen. Op de vraag waar de man dan woont en hoe hij in zijn levensonderhoud voorziet, heeft de man gesteld dat hij en zijn moeder wonen in twee belendende panden gelegen aan de [adres]. Deze twee panden zijn eigendom van [naam BV], van welke bv de man, samen met zijn broer en moeder alle aandelen bezit. De man en zijn moeder huren van de bv en de bv betaalt van de huuropbrengst de hypotheek. Volgens de man betaalt zijn moeder thans van haar AOW zijn huurlasten alsmede voorziet zij momenteel ook in de kosten van zijn levensonderhoud.
Nadat de vrouw daarop te kennen had gegeven dat zulks niet aannemelijk is, heeft de man nog gesteld dat hij tevens nog gelden via genoemde broer ontvangt in de vorm van leningen.
3.4 Met betrekking tot de gevorderde lijfsdwang moet worden vooropgesteld dat dit een zeer ingrijpende maatregel is, omdat de alimentatieplichtige daarmee zijn persoonlijke vrijheid ontnomen wordt.
Toepassing daarvan komt slechts aan de orde als onder andere aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden. Op grond van hetgeen de vrouw in dat kader heeft aangevoerd en hetgeen de man daartoe als verweer heeft te berde gebracht moet aangenomen worden dat lijfsdwang nog het enige executiemiddel is dat de vrouw ten dienste staat.
3.4.1 Lijfsdwang ofwel gijzeling is in beginsel toewijsbaar, tenzij, zoals de man heeft betoogd, aannemelijk is dat hij niet in staat is om aan de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 maart 2003 en de beschikking van 19 april 2006 van deze rechtbank te voldoen.
3.5 Ter zake het niet in staat zijn om alimentatie te kunnen betalen heeft de man aangevoerd dat er geen enkel vermogen is. Niet in privé en ook niet in zijn overwegend in de vorm van bv’s gedreven bedrijven. Omdat er geen geld is, zijn er sinds 2002 ook geen jaarstukken van de bv’s opgemaakt.
Daarnaast zegt de man al maandenlang niet te beschikken over enige vorm van inkomen.
Ter zake de stelling van de vrouw dat de man als vanouds gewoon zakelijk actief is, heeft de man gesteld dat hij de drie voorhanden projecten, na het afhaken van [naam BV] aan de man wil brengen met hulp van [naam BV].
Daargelaten dat de man op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hij in persoon, dan wel hij als bestuurder/directeur van één van zijn bv’s dit samenwerkingsverband met dat doel met [naam BV] is aangegaan, is de voorzieningenrechter met de vrouw voorshands van oordeel dat niet aannemelijk is dat de man dit soort activiteiten ontwikkelt zonder dat daar enige vergoeding tegenover staat en de man dus geen inkomen uit arbeid zou hebben.
De man heeft ter zitting gesteld dat hij een aantal bedrijven in de vorm van een bv heeft opgericht, alsmede een commanditaire vennootschap en dat hij in deze laatste vennootschap alleen maar als bestuurder fungeert.
Los van het feit dat het oprichten van rechtspersonen dient te geschieden via een notariële akte en dit dus telkens een behoorlijke som geld vergt, dient ter zake het oprichten van bv’s voorts steeds op grond van het bepaalde in artikel 2:178 lid 4 BW minimaal een vijfde gedeelte van het maatschappelijk kapitaal te worden gestort. Hieruit vloeit voort dat de man, ook als hij met een of meer anderen zakelijk actief blijft op de wijze zoals door hem ter terechtzitting uiteengezet, daarvoor investeringskapitaal nodig is.
Nu de man in dit kader heeft nagelaten te verduidelijken hoe hij die kwesties heeft opgelost, moet er vanuit gegaan worden dat hij derhalve over gelden beschikt om dit een en ander te kunnen realiseren. Dit klemt zeer nu de man deze stelling, en, zoals al opgemerkt, ook geen enkele van zijn overige stellingen met enig begin van bewijs heeft onderbouwd en ter zake de gevorderde de lijfsdwang enkel heeft aangevoerd dat de vrouw moet bewijzen dat hij onwillig is om te betalen, terwijl in de rechtsliteratuur te dien aanzien geldt dat de schuldenaar die zich op onmacht beroept de daaraan ten gronde liggende feiten en gronden moet stellen en zonodig bewijzen dan wel die in het kader van dit geding op zijn minst aannemelijk moet maken.
In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op het voorshands niet aannemelijk te achten dat de man samen met zijn moeder leeft van haar AOW en dat van die AOW ook zijn woonlasten betaald worden en voorts dat de broer van de man of diens bv de volledige kosten betaalt van de Nissan Patrol, waarin de man nog steeds rijdt.
3.6 Het bovenstaande bijeengenomen en in onderling verband gezien leidt voorshands tot de conclusie dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van totale onmacht om aan de opgelegde alimentatieplicht te kunnen voldoen.
In overeenstemming met de wettelijke bepalingen omtrent lijfsdwang in zaken betreffende levensonderhoud, zal de vrouw daarom verlof worden verleend tot tenuitvoerlegging van de in het dictum nader te noemen beschikkingen van deze rechtbank door middel van lijfsdwang.
3.6. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om, hoewel partijen gewezen echtelieden zijn, te bepalen dat de man als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure zal dienen te dragen.
4.1 verleent de vrouw verlof om de beschikking van 21 maart 2003 en de beschikking van 19 april 2006, uitgesproken door de rechtbank Maastricht, sector civiel, unit familiezaken, onder kenmerk 74982 / FA RK 02-623 en 7130 / S RK 02-459 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en de man in gijzeling te nemen totdat voldaan is ter zake alimentatieachterstand tot en met mei 2006 € 35.027,22, met dien verstande dat die gijzeling ten hoogste zes maanden zal duren;
4.2. veroordeelt de man in de kosten van dit geding voor zover aan de zijde van de vrouw gerezen tot hiertoe begroot op € 1.148,87, zijnde € 248,-- aan griffierechten, € 84,87 aan explootkosten en € 816,-- aan procureurssalaris. Veroordeelt de man het totaalbedrag op de voet van het bepaalde in artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier van de rechtbank;
4.3 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
LD