RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700780-05
Datum uitspraak: 18 juli 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 juni 2006 en
4 juli 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [woonplaats verdachte],
thans gedetineerd in Het Keerpunt, Opvang- en Behandelcentrum te Cadier en Keer.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 november 2005 in de gemeente Maastricht door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer], hebbende verdachte die [naam slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en/of zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer] duwde/bracht en/of dat verdachte zijn, verdachtes, penis en/of zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [naam slachtoffer] duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- op die [naam slachtoffer] is gesprongen en/of
- die [naam slachtoffer] op het bed heeft geduwd en/of
- op die [naam slachtoffer] is gaan liggen en/of
- die [naam slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "je kan het op een gemakkelijke manier krijgen of op een moeilijke manier" en/of "ik heb een mes bij me" en/of "als je schreeuwt, snij ik je keel door", althans woorden van gelijke strekking en/of
- een mes tegen de keel van die [naam slachtoffer] heeft gezet en/of gehouden en/of
- de kleding van die [naam slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of
- dat mes tegen de zij van die [naam slachtoffer] heeft gezet en/of gehouden en/of
- een vuist tegen de nek van die [naam slachtoffer] gehouden en/of (daarbij) die [naam slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "doe het, anders krijg je een", althans woorden van gelijke strekking en/of
- die [naam slachtoffer] (met kracht) aan de haren heeft getrokken;
2.
hij op of omstreeks 18 november 2005 te Berg en Terblijt, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 13 november 2005 in de gemeente Maastricht door feitelijkheden [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer], hebbende verdachte die [naam slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn penis en zijn vinger in de vagina van die [naam slachtoffer] duwde en dat verdachte zijn penis in de anus van die [naam slachtoffer] duwde, en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [naam slachtoffer] op het bed heeft geduwd en
- op die [naam slachtoffer] is gaan liggen en
- de kleding van die [naam slachtoffer] heeft uitgetrokken;
2.
hij op 18 november 2005 te Berg en Terblijt, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, opzettelijk aanwezig heeft gehad 21 tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bijzondere overweging ten aanzien van de bewezenverklaring
De verdachte heeft ter terechtzitting van 23 juni 2006 aangevoerd dat hij op 13 november 2005 weliswaar seksueel contact heeft gehad met mevrouw [naam slachtoffer], doch dat dit contact heeft plaatsgevonden met wederzijdse instemming. De raadsvrouwe van de verdachte heeft ter terechtzitting van 4 juli 2006 bepleit dat de verdachte uit niets had kunnen afleiden dat mevrouw [naam slachtoffer] geen seksueel contact met de verdachte wilde en dat derhalve niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte mevrouw [naam slachtoffer] tot seks heeft gedwongen.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt hiertoe het volgende. Uit het dossier en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is de rechtbank gebleken dat het slachtoffer, mevrouw [naam slachtoffer], reeds voordat het seksueel contact tussen haarzelf en de verdachte plaatsvond, de verdachte had gevraagd uit haar woning te vertrekken. Het slachtoffer voelde zich niet goed en desondanks heeft de verdachte seks met het slachtoffer gehad, terwijl het slachtoffer had aangegeven dat ze dat eigenlijk niet wilde, hetgeen door de verdachte niet wordt ontkend. De hiervoor geschetste omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden bij de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het slachtoffer, diens stiefmoeder mevrouw [naam slachtoffer], heeft gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De rechtbank acht, met de officier van justitie, niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. meer of anders is ten laste gelegd, nu over deze tenlastegelegde gewelddadigheden dan wel feitelijkheden weliswaar gedetailleerd door het slachtoffer is verklaard, doch zich hiervoor in het dossier geen ander bewijs bevindt en de verdachte ontkent deze gewelddadigheden dan wel feitelijkheden te hebben gepleegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
2.:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door mw. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport, gedateerd 17 mei 2006, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie dat onderzochte lijdende is aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens en dat dit zodanig van invloed was op het gedragspatroon van de verdachte ten tijde van de tenlastelegging, dat dit feit - indien bewezen - hem slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Ten aanzien van de verdachte is door drs. M.J.G.M. Wetsteyn, gz-psycholoog / kinder- en jeugdpsycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 7 februari 2006, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit - indien bewezen - hem slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in beide genoemde rapporten gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1. en 2. zal worden veroordeeld tot
- een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en
- een voorwaardelijke oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft primair vrijspraak van het onder 1. tenlastegelegde bepleit en heeft subsidiair naar voren gebracht de eis van de officier van justitie een redelijke te achten, wanneer beide aan de verdachte tenlastegelegde feiten door de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden geacht. Wanneer tot vrijspraak van het onder 1. tenlastegelegde zal worden beslist, acht de raadsvrouwe een straf, gelijk aan het voorarrest van acht maanden, voldoende.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het onder 1. bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer, mevrouw [naam slachtoffer];
- de omstandigheid dat hard drugs, als de onder 2. bewezenverklaarde, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De redengeving van de op te leggen maatregel
Het voormelde rapport van mw. G.C.G.M. Broekman houdt voorts in -zakelijk weergegeven-:
Rapporteur heeft aangegeven dat er bij onderzochte sprake is van onrijpheid in de emotionele ontwikkelingslijnen en dat er sprake is van gebrekkige (met name agressieve) impulsbeheersing. Voor behandeling van deze onrijpe aspecten van de persoonlijkheid, zou onderzochte in een omgeving moeten verkeren waarin hij wordt geleerd en gestimuleerd tot een positieve en meer onafhankelijke ontwikkeling, waarin hij leert omgaan met teleurstellingen en krenkingen en aandacht is voor het leren hanteren van adequate impulsbeheersing. Medicamenteuze beïnvloeding van inhibitiezwakte is hierin van belang.
Rapporteur is van mening dat een dergelijke behandeling in een ambulante setting niet meer haalbaar is en plaats zou moeten vinden middels een residentiele, gedragsmatig georiënteerde methode van gedragsbeïnvloeding. Onderzochte zou daarom in een omgeving moeten verkeren waarin hij voortdurend wordt gestructureerd en gestimuleerd tot en positieve ontwikkeling. Verdere opvoeding in de gezinssituatie met zijn moeder wordt door rapporteur ontraden. Hiervoor zijn de gedragsproblemen van onderzochte te zwaar. Een verblijf binnen een beschermde en gestructureerde omgeving, in casu binnen een gesloten afdeling voor adolescenten is voor onderzochte geïndiceerd teneinde de recidivekans te minimaliseren.
Het voormelde rapport van drs. M.J.G.M. Wetsteyn houdt voorts in -zakelijk weergegeven-:
De begeleiding van Andy door Jeugdreclassering en de gesprekken met SEDNA hebben deze jongeman niet op het rechte pad kunnen houden. Ambulante hulp en detentie hebben tot nu toe geen zichtbaar resultaat opgeleverd. Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan ertoe bijdragen dat deze gedragsgestoorde jongen, door structuur en transparantie en met medicamenteuze ondersteuning gedurende langere tijd, wel tot gedragsverandering kan komen.
Gezien de inhoud van vorenbedoelde rapporten en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig het advies, gericht op de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, op te volgen en de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen.
De rechtbank zal de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen, nu de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en zij op grond van het vorenoverwogene van oordeel is, dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van de begane feiten. De rechtbank acht geen termen aanwezig om de maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank overweegt hierbij nog het volgende. De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een allerlaatste kans te geven en hem een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen. De heer Jonas van Bureau Jeugdzorg Maastricht heeft in het plan van aanpak van 29 juni 2006 voorwaarden geformuleerd waaronder bedoelde maatregel voorwaardelijk zou kunnen worden opgelegd. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte in het verleden talrijke kansen zijn geboden om te bewijzen dat hij op het rechte pad kan blijven, doch dat de verdachte deze kansen niet heeft benut. De verdachte is immers gedetineerd geraakt, heeft schorsingsvoorwaarden overtreden en hij heeft zich na zijn detentie wederom schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De rechtbank concludeert hieruit dat de verdachte meer structuur nodig heeft dan met het plan van de heer Jonas zou kunnen worden geboden, nu de controle op de naleving van de in het plan voorgestelde voorwaarden onvoldoende zou kunnen worden gerealiseerd. Bovendien overweegt de rechtbank dat naleving van alle in het plan voorgestelde voorwaarden voor de verdachte een haast onmogelijke opdracht zou zijn en dat de naleving van deze voorwaarden voor de verdachte daarom wel eens zwaarder zou kunnen zijn dan het ondergaan van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, terwijl de verdachte van de faciliteiten die bedoelde maatregel biedt, namelijk behandeling, verstoken zou blijven.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het hiervoor onder 1. bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 50,- betreffende het bedlinnen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aan de benadeelde partij € 700,- aan immateriële schade dient te vergoeden. Nu aan de verdachte ter zake van het onder 1. bewezenverklaarde feit een straf en een maatregel zal worden opgelegd, zal deze vordering tot het bedrag van € 750,- worden toegewezen.
Het, met inachtneming van het vorenoverwogene, nog resterende deel van de vordering van de benadeelde partij zal, gelet op de huidige en in de nabije toekomst te verwachten draagkracht van de verdachte, worden afgewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1. bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [naam slachtoffer], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen Wetboek van Strafrecht art. 24, 36f, 77i, 77l, 77s, 77v, 77gg en 242 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- Legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- adviseert deze straf ten uitvoer te leggen in Het Keerpunt te Cadier en Keer dan wel in een andere Rijksinrichting of daartoe aangewezen particuliere inrichting voor jeugdigen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer en adres], te betalen een bedrag van
€ 750,- (zevenhonderd en vijftig euro);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam en adres slachtoffer], te betalen een bedrag van € 750,- (zevenhonderd en vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] voormeld bedrag van € 750,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 750,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] komt te vervallen;
- gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
1 1.00 STK Kleding Kl: Zwart, Sport, met blauwe bies, verpakt in zak no.1
2 1.00 STK Shirt Kl: Bruin, 'S OLIVERS, Maat 1, borstopdruk "shadow5" Verpakt in
zak 2
3 1.00 STK Shirt Kl: Beige, HEMA, Met ritssluiting, maat M, verpakt in zak 3
4 1.00 STK Shirt Kl: Grijs,donker grijze banen op borst, verpakt in zak 4
5 1.00 STK Kleding Kl: wit, CALVIN KLEIN, 3 knopen, maat M, korte mouw, verpakt
in zak 5
6 1.00 STK Kleding Kl: Blauw, PRADA Jeans, Knoopsluiting, maat 31-34. Verpakt in
zak 6
7 2.00 STK Sok Kl: Zwart,Verpakt in zak 7
8 1.00 STK Ondergoed Kl: grijs, boxershort, 2e kleur zwart, maat m, verpakt in zak 8
9 1.00 STK Pet Kl: zwart, ONEILL, Met grijze "vlammen" verpakt in zak 9
10 1.00 STK Schoeisel, NIKE Tn Air, Linkerschoen, maat 44 1/2, verpakt in zak 10
11 1.00 STK Schoeisel, NIKE Tn Air, Rechterschoen, maat 44 1/2, verpakt in zak 11
14 1.00 STK GSM Kl: grijs, SAMSUNG
15 1.00 STK GSM Kl: grijs, NOKIA
19 1.00 STK Jas Kl: Blauw;
- gelast de teruggave [naam en adres slachtoffer], van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
20 1.00 STK Broek Kl: Wit
21 1.00 STK Shirt Kl: Paars
22 1.00 STK Ondergoed Kl: Zwart, B.H.
23 1.00 STK Ondergoed, Slip
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.E. Elzinga, voorzitter, kinderrechter, mr. M.A.M. van Uum en mr. M.I. Jap-A-Joe Blagrove, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2006, zijnde mr. M.I. Jap-A-Joe Blagrove buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.