RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700054-06
Datum uitspraak: 11 juli 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 januari 2006 in de gemeente Vaals (te weten de [O.] te Vijlen), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met (de (scherpe) zijkant van) een schop, althans een zwaar en/of hard en/of scherp voorwerp, op/tegen het hoofd en/of een arm, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2006 in de gemeente Vaals (te weten de [O.] te Vijlen), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens), met (de (scherpe) zijkant van) een schop, althans een zwaar en/of hard en/of scherp voorwerp, op/tegen het hoofd en/of een arm, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2006 in gemeente Vaals (te weten de [O.] te Vijlen), opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, met (de (scherpe) zijkant van) een schop, althans een zwaar en/of hard en/of scherp voorwerp, op/tegen het hoofd en/of een arm, althans op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 januari 2006 in de gemeente Vaals, te weten de [O.] te Vijlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met de scherpe zijkant van een schop tegen het hoofd en een arm die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
PM
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als:
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte door psychische overmacht is gedrongen tot het begaan van het bewezenverklaarde feit en dat hij als gevolg hiervan niet strafbaar is. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat aan het bewezenverklaarde feit een langslepende (buren)ruzie tussen verdachte en het slachtoffer, de heer [naam slachtoffer], is voorafgegaan. Deze ruzie zou een dermate grote spanning hebben veroorzaakt bij verdachte dat hij zijn boosheid ten tijde van het bewezen verklaarde feit niet langer kon bedwingen.
Ten aanzien van het voorgaande verweer heeft de rechtbank als volgt overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de namens de verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden niet geconcludeerd dient te worden dat hierdoor op hem een dermate grote dwang is uitgeoefend dat niet redelijkerwijs van hem kon worden gevergd dat hij hiertegen weerstand bood. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte niet door psychische overmacht is gedrongen tot het begaan van het bewezenverklaarde feit.
Ook overigens is de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft primair vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, dan wel om het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengen. Daarbij is ten bezware van verdachte rekening gehouden met het gewelddadige karakter van het bewezenverklaarde feit en het persoonlijke leed dat dit feit bij het slachtoffer en zijn gezin heeft teweeggebracht.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte acht geslagen op het feit dat verdachte nog niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en op de omstandigheid dat de kans op recidive door de reclassering in haar rapport van 10 april 2006 laag wordt geacht. De rechtbank neemt deze conclusie van de reclassering over.
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp betreft met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 (twee-honderd-en-veertig) uren, en verstaat dat deze taakstraf moet zijn voltooid binnen een jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 (honderd-en-twintig) dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) maanden;
- beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten:
20300111778 1 1.00 STK Schep
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Zuiderbaan, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2006.