RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Deze beschikking is gegeven door de rechtbank te Maastricht, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van
hierna te noemen: de belanghebbende.
De belanghebbende heeft in deze zaak woonplaats gekozen te 3016 BG Rotterdam, Vollenhovestraat 31 ten kantore van zijn raadsman mr. H.W.A.A. de Jong, met recht van plaatsvervanging door mr. B.C.W. van Eijck;
Bij de behandeling ter terechtzitting is [naam belanghebbende] vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw
mr. H.J. van den Noort.
De inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag wegens de onrechtmatigheid daarvan, alsmede tot teruggave van de op 27 juni 2006 onder [naam belanghebbende] in beslag genomen stukken en bescheiden in de zogenaamde “Patio Sevilla” zaak.
Door de RC in de Rechtbank te Maastricht is tegen [S.]. een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld. Klager is de raadsman van [S.]. De vordering tot gerechtelijk vooronderzoek gaat uit van de verdenking dat [S.]. in de periode van 1 januari 2001 tot en met 24 april 2003 in Maastricht zich schuldig heeft gemaakt aan – zakelijk weergegeven- al dan niet tesamen met anderen (grovelijk) onvoorzichtig en/of onoplettend en/of nalatig handelen bij de bouw (van de balkons) van het appartementencomplex Patio Sevilla , waardoor de balkons behorende bij de woningen Bellefroidlunet 55b tot en met 55f zijn ingestort tengevolge waarvan [B.] en [W.], die toen op het balkon van het perceel Bellefroidlunet 55 e stonden, zijn overleden.
Bij [S.]. heeft een doorzoeking plaatsgevonden waarbij een groot aantal, maar naar achteraf is gebleken niet alle, notulen van het “maandagochtend-overleg” in beslag zijn genomen. Contact met [S.] en meer in het bijzonder met de directeur de heer [V.] heeft, blijkens het proces-verbaal van inbeslagneming, uitgewezen dat notulen van deze overleggen in bezit zijn van haar raadsman [naam belanghebbende].
De rechter-commissaris heeft [naam belanghebbende] verzocht om deze stukken vrijwillig aan hem ter hand te stellen.
[naam belanghebbende] heeft dit geweigerd zich daarbij op het standpunt stellend dat deze notulen onder zijn verschoningsrecht vallen.
Na een ambtshalve door de rechter-commissaris gegeven bevel aan [naam belanghebbende] tot uitlevering van stukken heeft op 27 juni 2006 overdracht van stukken plaatsgevonden aan
mr. Kneppelhout, deken van de Orde van Advocaten in Rotterdam.
Tegen die inbeslagneming heeft klager op 4 juli 2006 bij de rechtbank op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) een klaagschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 25 juli 2006 de raadsvrouw van klager en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
De bevoegdheid
De rechtbank is bevoegd van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, nu
[S.]. voor de rechtbank Maastricht wordt vervolgd.
Het klaagschrift is ingediend binnen de bij artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn. Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.
Het standpunt van klager, luidt, zakelijk weergegeven:
De inbeslagneming van de notulen van het “maandagochtend-overleg” dient als onrechtmatig te worden aangemerkt, nu deze inbeslagneming is geschied met schending van het aan klager toekomende verschoningsrecht. Deze stukken zijn aan klager toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat. Het is primair aan de advocaat om te beoordelen of een document tot de corpora instrumenta delicta behoort.
Politie en justitie zullen dit standpunt moeten eerbiedigen tenzij redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Van dit laatste is in casu niet gebleken.
De officier heeft hier als volgt op gereageerd:
Betwist wordt dat klager de inbeslaggenomen stukken in zijn functie als vertrouwenspersoon onder zich houdt. Het betreft hier geen vertrouwelijke correspondentie noch een neerslag van vertrouwelijke contacten. Bovendien dateren de stukken uit een periode van ver voor de strafzaak, van voor de relatie geheimhouder/cliënt.
In ieder geval kan er redelijkerwijze geen twijfel bestaan dat [naam belanghebbende] zich ten onrechte op zijn verschoningsrecht beroept.
Tenslotte zijn de inbeslaggenomen stukken noodzakelijk voor de waarheidsvinding.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende:
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden
Door het openbaar ministerie is niet aannemelijk gemaakt en ook anderszins is aan de rechtbank niet gebleken dat [naam belanghebbende] niet in de uitoefening van zijn beroep de notulen van [S.]. in ontvangst heeft genomen. De notulen vallen derhalve in principe onder het verschoningsrecht. Dat deze notulen mogelijk dateren van voor het moment dat [S.] [naam belanghebbende] als advocaat heeft ingeschakeld, doet niet terzake.
Uitgangspunt is, dat verschoningsgerechtigden als bedoeld in artikel 218 Wetboek van Strafvordering niet verplicht zijn aan een bevel tot uitlevering te voldoen (artikel 105 derde lid juncto artikel 96a, derde lid onder c Wetboek van Strafvordering) dan wel dat bij verschoningsgerechtigden als bedoeld in artikel 218 Wetboek van Strafvordering inbeslagneming - tenzij met hun toestemming - slechts mag plaatsvinden zonder schending van stands- beroeps- of ambtsgeheim en dat deze zich slechts mogen uitstrekken tot brieven of geschriften welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften onder het verschoningrecht vallen, komt in beginsel toe aan de tot verschoningsgerechtigde persoon. Dit oordeel moet geëerbiedigd worden, tenzij redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat het oordeel onjuist is.
Daarnaast is het in zeer uitzonderlijke omstandigheden mogelijk dat het belang van de waarheidsvinding zodanig prevaleert, dat ook inbeslagneming kan plaatsvinden van brieven en geschriften die wel onder het verschoningsrecht vallen en die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. In zo'n geval is het oordeel of de betreffende bescheiden onder het verschoningsrecht vallen niet aan de verschoningsgerechtigde, maar aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met in casu de deken van de orde van advocaten.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen notulen stelt de rechtbank vast dat door klager, gesteund door de deken van de orde van Advocaten, is aangegeven dat deze in zijn opvatting onder het te eerbiedigen verschoningsrecht vallen. Zoals boven is aangeduid, dient dit standpunt gerespecteerd te worden, tenzij redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Feiten en/of omstandigheden die een redelijk vermoeden van onjuistheid van het door klager ingenomen standpunt rechtvaardigen, zijn door het Openbaar Ministerie niet aangevoerd en zijn naar het oordeel van de rechtbank ook niet anderszins gebleken.
Door het openbaar ministerie is aangevoerd dat het beslag dient voort te duren omdat de notulen nodig zijn voor de waarheidsvinding. De enkele waarheidsvinding rechtvaardigt een inbreuk op het verschoningsrecht echter niet. Dat is alleen anders indien er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn evenmin door het Openbaar Ministerie aangevoerd en zijn de rechtbank evenmin ambtshalve gebleken.
De rechtbank concludeert, dat het door klager gedane beroep op zijn verschoningsrecht in de weg had moeten staan aan het bevel tot uitlevering en aan de inbeslagneming van de betreffende notulen door de rechter-commissaris, zodat het beslag onrechtmatig is en de inbeslaggenomen bescheiden aan klager moeten worden teruggegeven.
De rechtbank verklaart het klaagschrift gegrond.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen stukken aan klager.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Kramer, Van Leeuwen en Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van B. Colen, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer op 25 juli 2006.