ECLI:NL:RBMAA:2006:AY4275

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-005567-02
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweerexces bij dodelijke aanranding met hamer

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 27 juni 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 september 2002 in de gemeente Nuth een dodelijke aanval heeft gepleegd op een ex-bokser met een hamer. De verdachte, die zich in een smalle marktwagen bevond, werd aangevallen door het slachtoffer, die bekend stond om zijn agressieve gedrag. De verdachte had eerder vernomen dat het slachtoffer twee vrouwen had mishandeld, wat leidde tot een heftige gemoedsbeweging bij de verdachte. Tijdens de aanval van het slachtoffer, die dreigende taal gebruikte en de verdachte fysiek aanviel, greep de verdachte een hamer en sloeg het slachtoffer meermalen, wat uiteindelijk leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij handelde uit noodweerexces. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden door het slachtoffer meerdere keren te slaan, ook toen deze al op de grond lag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, maar oordeelde dat de hevige gemoedsbeweging van de verdachte de overschrijding van de proportionaliteit verklaarde. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/005567-02
Datum uitspraak: 27 juni 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 september 2002 in de gemeente Nuth opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, met een hamer (op het hoofd van) die [naam slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
De feiten
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de hierna geschetste feitelijke gang van zaken aannemelijk is geworden.
Op 26 september 2002 was verdachte werkzaam in een smalle marktwagen, die hij wilde verbouwen. Aan weerszijden van de binnenruimte van de wagen bevonden zich toonbanken. De wagen had één toegangsdeur. Deze wagen stond geparkeerd op de oprit van verdachte. Voor de verdachte onverwachts stapte op een gegeven moment [naam slachtoffer], een ex-bokser, die nog wekelijks trainde, de wagen binnen. De verdachte had enkele dagen tevoren te horen gekregen dat [naam slachtoffer] kort voordien twee vrouwen had mishandeld, zijnde de ex-vrouw van verdachte en haar zus. Toen [naam slachtoffer] de marktwagen binnenstapte, zei verdachte tegen hem: “Flinke kerel”. Deze uitspraak “flapte er bij hem uit” en had betrekking op genoemde mishandelingen. [naam slachtoffer], die bekend stond als iemand die zeer agressief kon reageren, werd hierop kwaad en viel verdachte aan waarbij deze aan zijn linkeroog werd geraakt. Ook gebruikte [naam slachtoffer] dreigende taal. Verdachte greep daarop het dichtstbijzijnde voorwerp, een hamer. Met deze hamer heeft hij [naam slachtoffer] tenminste zestien keer geslagen, onder andere meermalen op diens hoofd. Tengevolge van deze hamerslagen is [naam slachtoffer] overleden.
Verdachte herinnert zich niet meer op welk moment [naam slachtoffer] op de grond terecht is gekomen. Volgens de getuige-deskundige Van der Heijden toont het bloedspattenbeeld in de marktwagen aan, dat er ook geslagen moet zijn toen [naam slachtoffer] niet meer rechtop stond. De vlekken bevonden zich immers allemaal op een hoogte van maximaal 30 centimeter vanaf de grond, onder de toonbank. Voorts wordt op grond van de bloedspatten geconcludeerd dat er met een voorwerp in (een) bloedende wond(en) is geslagen.
De deskundige dr. Visser heeft ter terechtzitting van 13 juni 2006 medegedeeld, dat de volgorde van de letsels niet kan worden vastgesteld en dat niet duidelijk is hoeveel afzonderlijke letsels aan [naam slachtoffer] zijn toegebracht nadat deze reeds was “uitgeschakeld”. Ook kan niet worden bepaald op welk moment [naam slachtoffer] was uitgeschakeld, zodat voor verdachte geen reden meer bestond om door te gaan met slaan.
Het vorenstaande leidt tot volgende overwegingen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 september 2002 in de gemeente Nuth opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een hamer op het hoofd van die [naam slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
De deskundigheid van de getuige-deskundigen
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij de deskundigheid van de getuige-deskundigen P.H. van der Heijden, technisch onderzoeker, en van dr. R. Visser, arts-patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut betwist. Daartoe is door de raadsman ter terechtzitting van 18 september 2003 onder meer aangevoerd, dat Van der Heijden geen onafhankelijke deskundige is, omdat hij in dienst van de overheid is geweest.
Ter terechtzitting van 13 juni 2006 is door de raadsman aangevoerd dat de rechtbank ter terechtzitting van 18 september 2003 aan Van der Heijden niet heeft gevraagd wie de Amerikanen waren, bij wie hij een cursus heeft gevolgd noch of hij een getuigschrift van de door die Amerikanen gegeven cursus had.
De rechtbank stelt voorop dat de raadsman ter zitting van 18 september noch ter zitting van 13 juni 2006 een inhoudelijke reden heeft aangevoerd, op grond waarvan zou blijken dat Van der Heijden niet of onvoldoende deskundig zou zijn.
Van der Heijden heeft op de zitting van 18 september 2003 onder meer verklaard dat hij zijn deskundigheid ontleent aan zijn werk als technisch rechercheur. Hij heeft voordat hij begon te werken bij een particulier onderzoeksbureau dertien jaar bij de Technische Recherche gewerkt en naast de in dat kader gebruikelijke opleidingen, een hele week cursus over bloedspatten gevolgd van twee Amerikanen. Die cursus reikte veel verder dan hetgeen over dat onderwerp wordt beschreven in het Handboek Recherche. Als technisch rechercheur is hij bij vijf tot tien van dit soort zaken betrokken geweest.
Ten aanzien van de onafhankelijkheid van de deskundige Van der Heijden overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat Van der Heijden in dienst van de overheid is geweest op zichzelf onvoldoende reden is om Van der Heijden niet als onafhankelijke deskundige toe te laten.
Ten aanzien van de deskundigheid van Van der Heijden overweegt de rechtbank dat zij, mede gelet op het voorgaande, geen reden heeft om aan de deskundigheid van Van der Heijden te twijfelen.
Hierbij wijst de rechtbank er bovendien op dat zowel Van der Heijden als dr. Visser hebben verklaard dat het slechts tot bloedspatten komt, als in een al bloedende wond wordt geslagen. De verklaring van Van der Heijden sluit daarmee niet uit dat [naam slachtoffer], terwijl hij nog staande was, reeds slagen met de hamer heeft gekregen. Dat er uitsluitend bloedspatten tot een hoogte van circa 30 cm vanaf de grond werden aangetroffen, wijst er dan ook slechts op dat slagen in een reeds ontstane, open wond, pas plaatsvonden, toen [naam slachtoffer] zich op of kort boven de grond bevond.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
doodslag.
De redengeving van de beslissingen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien sprake is van noodweerexces.
De raadsman heeft ontslag van rechtsvervolging bepleit en geconcludeerd dat om die reden geen straf dient te worden opgelegd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank het volgende
De raadsman heeft aangevoerd dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert nu het is geschied ter noodzakelijke verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding van verdachte. Hem komt derhalve een beroep op noodweer toe.
De rechtbank is op grond van de hierboven geschetste feiten van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes eigen lijf, die een verdediging rechtvaardigde. Gelet op het feit dat de (enige) vluchtweg voor verdachte door [naam slachtoffer] was versperd alsmede gelet op het verschil in fysieke gesteldheid en training tussen [naam slachtoffer] en verdachte, heeft verdachte een hamer als verdedigingsmiddel mogen gebruiken. Door echter met de hamer de aanvaller 16 keer te slaan, waarvan een aantal slagen is toegebracht toen [naam slachtoffer] zich reeds op de grond of kort boven de grond bevond en hij naar alle waarschijnlijkheid reeds was ‘uitgeschakeld’ en door zo uiteindelijk zijn aanvaller te doden heeft verdachte onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet voldaan aan het proportionaliteitsvereiste. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft tevens een beroep gedaan op noodweerexces. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Zoals hiervoor al overwogen heeft verdachte zich verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door [naam slachtoffer]. Deze aanranding heeft bij verdachte een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt, hetgeen met name blijkt uit de verklaring van de verdachte tegenover de politie dat hij doodsbang was toen [naam slachtoffer] hem aanviel alsmede uit het feit dat verdachte kort nadat het strafbare feit had plaatsgevonden door de politie in shocktoestand is aangetroffen. De hierboven beschreven overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is naar het oordeel van de rechtbank het onmiddellijke gevolg geweest van die hevige gemoedsbeweging. Verdachte is mitsdien niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart de verdachte deswege echter niet strafbaar en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging;
- heft met onmiddellijke ingang op de gevangenhouding van verdachte.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J. Wöretshofer. voorzitter, M.E. Kramer en mr. H.M.J. Quaedvlieg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2006.