RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700164-06 en 03/005517-04 (vtvv)
Datum uitspraak: 28 juni 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichtingen Zuid-Oost – Huis van Bewaring Ter Peel te 5977 NM Evertsoord, Paterstraat 4.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 24 februari 2006 te Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 130 euro, althans een hoeveelheid geld, geheel of
ten dele toebehorende aan hotel B., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) een hamer boven het hoofd, althans voor het gezicht van die [naam slachtoffer] heeft/hebben gehouden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 24 februari 2006 te Maastricht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, geheel toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en haar mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat haar mededader een hamer boven het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft gehouden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te
maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte door psychische overmacht is gedrongen tot het begaan van het bewezenverklaarde feit en dat zij als gevolg hiervan niet strafbaar is. De raadsvrouwe heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit door haar huisgenoten, waaronder haar mededader, onder druk werd gezet om strafbare handelingen te verrichten, dat zij door hen werd mishandeld toen zij zich hiertegen verzette en dat zij vervolgens onder bedreiging met geweld door de mededader verder onder druk werd gezet om het bewezenverklaarde strafbare feit te plegen.
Ten aanzien van dit verweer heeft de rechtbank als volgt overwogen.
Daargelaten of de voornoemde door verdachte geschetste feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat hierdoor op verdachte een dermate grote dwang is uitgeoefend dat niet redelijkerwijs van haar kon worden gevergd dat zij hiertegen weerstand bood. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte niet door overmacht is gedrongen tot het begaan van het bewezenverklaarde feit.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat verdachte niet strafbaar is. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouwe heeft primair vrijspraak van het medeplegen van diefstal met geweld en subsidiair vrijspraak van het medeplegen van eenvoudige diefstal bepleit. Meer subsidiair heeft de raadsvrouwe ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Op basis van het voorgaande heeft de raadsvrouwe geconcludeerd dat geen straf dient te worden opgelegd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met het gewelddadige karakter van het bewezenverklaarde feit, de kwetsbare positie waarin het slachtoffer ten tijde van dit feit verkeerde en de maatschappelijke onrust die van het bewezenverklaarde feit het gevolg is geweest. Ten bezware van verdachte heeft de rechtbank voorts in beschouwing genomen de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, dat aan haar ter zake een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd en dat verdachte het thans bewezenverklaarde feit heeft gepleegd gedurende de proeftijd die hierbij is vastgesteld.
De rechtbank heeft daarnaast in het voordeel van verdachte acht geslagen op de omstandigheid dat zij niet het initiatief heeft genomen tot het plegen van het bewezenverklaarde feit en dat zij ten tijde van dit feit heeft getracht om haar mededader tot rust te manen en aldus heeft gepoogd het slachtoffer in bescherming te nemen. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat verdachte niet degene is geweest die het slachtoffer feitelijk met de hamer heeft bedreigd.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk, aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 27 oktober 2004, gewezen onder parketnummer 03/005517-04.
De raadsvrouwe heeft verzocht primair tot afwijzing van de vordering, subsidiair tot verlenging van de proeftijd en meer subsidiair tot het slechts ten dele ten uitvoer leggen van de voorwaardelijke straf.
De vordering voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de hieraan krachtens de wet te stellen eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Van feiten of omstandigheden die aan toewijzing van de vordering in de weg zouden staan of aanleiding geven tot verlenging van de proeftijd dan wel te gelasten dat een gedeelte van het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf wordt ten uitvoer gelegd, zoals namens verdachte verzocht, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht termen aanwezig de gevorderde tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat het voorwaardelijk deel van de aan de veroordeelde bij vonnis d.d. 27 oktober 2004 van deze rechtbank onder parketnummer 03/005517-04 opgelegde gevangenisstraf, te weten drie maanden, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Th.J.M. Oostdijk, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. R.M.M. Kleijkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Zuiderbaan, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2006