RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703013-06
Datum uitspraak: 16 juni 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatumplaats en datum verdachte],
thans gedetineerd in de Rijksinrichting Den Hey-Acker locatie Vught te Vught, Lunettenlaan 501.
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 december 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [naam slachtoffer 1] meermalen althans eenmaal de keel heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden dan wel heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of meermalen althans eenmaal met kracht met zijn vuist tegen het hoofd heeft geslagen en/of heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd door enig strafbaar feit, te weten verkrachting bestaande in het gedwongen ondergaan van het brengen van verdachtes penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] op of omstreeks 1 december 2005 in de gemeente Kerkrade,
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 1 december 2005 in de gemeente Kerkrade door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte voornoemde [naam slachtoffer 1] meermalen althans eenmaal de keel heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden dan wel heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of meermalen althans eenmaal met kracht met zijn vuist tegen het hoofd heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of (aldus) voor die [naam slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 14 maart 2005 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas en/of (daaruit) een hoeveelheid geld en/of een telefoon (merk Siemens), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat de opzet van verdachte was gericht op de dood van het slachtoffer. Ook het bestaan van voorwaardelijk opzet kan niet worden vastgesteld, nu de verdachte zich niet willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood zou intreden. Hij heeft de keel van het slachtoffer dichtgeknepen en haar met een vuist op het hoofd geslagen. Het dichtknijpen van de keel kan echter slechts heel kort hebben geduurd. Het dichtknijpen van iemands keel gedurende enkele seconden, alsook het slaan met een blote vuist op iemands hoofd brengt niet reeds de aanmerkelijke kans met zich mee dat die persoon dientengevolge overlijdt.
Indien de rechtbank wél van mening is dat de handelingen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrachten, kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt:
Het opzet van verdachte was gericht op het “uitschakelen” van het slachtoffertje, zodat hij haar kon verkrachten. Hierbij heeft verdachte excessief geweld gebruikt in de vorm van het dichtknijpen van de keel van het meisje. De grote kracht waarmee verdachte haar in de keel heeft geknepen, blijkt uit de heftige striemen die hij daarmee in haar nek heeft aangebracht. Voorts heeft verdachte meerdere malen met de blote vuist geslagen op kwetsbare plekken op het hoofd van het slachtoffer, waaronder de slaap.
Ook bij jeugdigen van de leeftijd van verdachte is het een feit van algemene bekendheid dat de aanmerkelijke kans bestaat dat de dood kan intreden wanneer men iemand de keel dichtdrukt of dichtknijpt of hard op het hoofd slaat of stompt. Gezien de leeftijd van verdachte en zijn intelligentieniveau is de rechtbank van oordeel dat ook verdachte hiermee bekend is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen dat het slachtoffertje zou worden gedood door de door hem uitgevoerde handelingen.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouwe.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair
hij op 1 december 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [naam slachtoffer 1] meermalen de keel heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden en meermalen met kracht met zijn vuist tegen het hoofd heeft geslagen en/of heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd door enig strafbaar feit, te weten verkrachting bestaande in het gedwongen ondergaan van het brengen van verdachtes penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] op 1 december 2005 in de gemeente Kerkrade,
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
2.
hij op 14 maart 2005 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas en daaruit een hoeveelheid geld en een telefoon (merk Siemens), toebehorende aan [naam slachtoffer 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag, gevolgd door verkrachting en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte heeft mevrouw G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater en vast gerechtelijk deskundige een psychiatrisch onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte en heeft drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog en vast gerechtelijk deskundige een psychologisch onderzoek verricht naar de persoonlijkheid van verdachte.
Beide deskundigen hebben van hun onderzoek een rapport opgemaakt, gedateerd 9 april 2006 respectievelijk 10 april 2006.
Het rapport van de psychiater vermeldt als beantwoording van de vraagstelling:
Bij onderzochte is sprake van een antisociale gedragsstoornis (conduct disorder beginnend in de kinderleeftijd) waaraan een ADHD syndroom, een reactieve hechtingsstoornis en affectieve en pedagogische tekorten ten grondslag liggen, met als belangrijkste kenmerken verstoorde impuls– (lees voor: agressie en seksualiteit) regulatie en lacunaire gewetensvorming. Er is aldus sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De problematiek valt te typeren als passend binnen een (nog in ontwikkeling zijnde) antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Uit het onderhavige onderzoek is gebleken dat bovengenoemde stoornis van zijn geestvermogens van invloed was op het gedragspatroon van onderzochte ten tijde van de tenlastelegging.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van onderzochte beïnvloedt zijn gedragskeuzen; zijn onvermogen om zijn agressieve en seksuele gevoelens te beheersen, in casu het gebrek aan controle over zijn impulsen en zijn lacunaire gewetensfuncties brachten hem in de ongewenste situatie. In zijn reactiestijl toont onderzochte een handelingspatroon waarbij de primaire behoeften niet afdoende kunnen worden afgeweerd.
De persoonlijkheidspathologie werkte in die mate door in het feit dat er gesproken kan worden van ... licht verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De psycholoog vermeldt in haar rapport als beantwoording van de vraagstelling:
Bij betrokkene is sprake van een ernstige gedragsstoornis en daarmee samenhangend zwakke agressieve en seksuele impulsregulatie en lacunaire gewetensontwikkeling. Een reactieve hechtingsstoornis en een ADHD-problematiek liggen hieraan ten grondslag. Zijn persoonlijkheid ontwikkelt zich in antisociale richting. Aldus is er bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Ook ten tijde van het tenlastegelegde was hiervan sprake.
Betrokkene is weliswaar in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelswijze in te zien, maar is op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling onvoldoende in staat zijn wil conform dat besef te bepalen. Alles overziend kan betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich geheel met de in het rapport gegeven conclusie omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt deze mitsdien tot de hare.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één jaar met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte zal worden geplaatst in een inrichting voor jeugdigen.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat zij zich refereert ten aanzien van de vordering tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Met betrekking tot de gevorderde jeugddetentie deelt zij mede het van belang te achten dat de behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk zal aanvangen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsvrouwe namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is ten aanzien van het bewezenverklaarde onder feit 1 primair rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en met de mate het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is. Voorts is rekening gehouden met het persoonlijk leed dat het bewezen verklaarde teweeg heeft gebracht bij het jeugdige slachtoffer en met het feit dat verdachte bij het plegen van het feit de gevoelens van het slachtoffer volledig buiten beschouwing heeft gelaten.
Tenslotte houdt de rechtbank ten aanzien van feit 1 primair er rekening mee dat verdachte excessief geweld heeft gebruikt om het jonge slachtoffertje uit te schakelen zodat hij haar kon verkrachten. De gedragingen van verdachte kunnen van grote negatieve invloed zijn op de emotionele ontwikkeling van het desbetreffende kind.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden dat verdachte ter zake van soortgelijke feiten nog niet eerder is veroordeeld.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De psycholoog Zászlós vermeldt in haar rapport:
Bij betrokkene is sprake van jarenlange gedragsproblemen. Zijn zwakke impulsregulatie, zijn egocentrisme, het ontbreken van een adequaat inlevingsvermogen en zijn middelengebruik maken dat de kans op herhaling van soortgelijke of andersoortige delicten als groot kan worden ingeschat indien hij geen intensieve behandeling geboden krijgt. Het extreem gebruik van geweld bij dit ernstige delict maakt dat hij een groot gevaar vormt voor de veiligheid van anderen.
Om het recidivegevaar te beperken is het van belang betrokkene langdurig intensief te behandelen in een orthopedagogisch behandelingsinstituut zoals Harreveld. Gezien de ernst van het delict, het gewelddadig karakter, het recidivegevaar en om de maatschappelijke veiligheid te garanderen is het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk.
De kinder- en jeugdpsychiater Broekman vermeldt in haar rapport:
Rapporteur gaat uit van het standpunt dat het tenlastegelegde van onderzochte voortvloeit uit berekenende en overdachte drijfveren alsook uit de levensfase (adolescentie) die onderzochte thans doormaakt, bij dadendrang van een in wezen zich moeten bewijzende adolescent. Zonder behandelinterventie bestaat er voor de middenlange en lange termijn een substantiële kans dat onderzochte opnieuw op een onverantwoordelijke manier een (intern en/of extern) conflict zal oplossen, met alle escalatiegevaar van dien.
Dieperliggend bestaat onvermogen op adequate wijze met aandriften om te gaan (lees: seksuele en agressieve impulsen) en zijn eigen ontwikkeling op dit punt gunstig te beïnvloeden, gebaseerd op emotionele en sociale scheefgroei en incompetentie. Met zijn ongewenst onderhavige delictgedrag werd zijn outcast positie feitelijk bevestigd en manifesteert zich de agressie ten opzichte van zijn omgeving.
...De gestoorde impulsregulatie en zwakke gewetensvorming vergemakkelijken ... de stap naar het antisociale gedrag.
...Ter bevordering van zijn persoonlijkheidsontwikkeling zou hij in een omgeving, prikkelarm voor antisociale activiteiten, moeten verkeren waarin hij voortdurend wordt gestructureerd en gestimuleerd tot een positieve ontwikkeling.
...
Rapporteur is van mening dat structurele veranderingen, die bij onderzochte noodzakelijk zijn om de kans op recidive te verkleinen, in feite slechts binnen de PIJ-kliniek en dus met een dwangmaatregel te realiseren zijn.
Rapporteur is van mening dat behandeling in een orthopedagogische setting geïndiceerd is, een orthopedagogisch georiënteerde methode van gedragsbeïnvloeding is wenselijk.
...
Rapporteur adviseert de rechtbank aldus onderzochte te plaatsen binnen een gesloten inrichting voor jeugdigen, waarbij hij residentieel gedragsmatig wordt behandeld met eerder genoemde maatregel. Rapporteur is van mening dat structurele veranderingen, die bij onderzochte noodzakelijk zijn om de kans op recidive te verkleinen, in feite slechts via langdurige intensieve behandeling binnen een residentiele orthopedagogische setting te realiseren zijn.
Dhr. L’Espoir, jeugdreclasseerder bij Bureau Jeugdzorg te Kerkrade, vermeldt in zijn rapport d.d. 9 mei 2006 -zakelijk weergegeven- dat hij zich strafrechtelijk geheel kan conformeren aan het gestelde PIJ strafadvies vanuit het persoonlijkheidsonderzoek.
Gezien de inhoud van bovenvermelde rapporten en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig het advies van de deskundigen op te volgen.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 726,18 terzake van bril, kleding, reis- en telefoonkosten en kosten betreffende specialistenbezoek.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 3.500,-.
Nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf en een maatregel zal worden opgelegd, zal de vordering tot het totaal-bedrag van € 4.426,18 worden toegewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [naam slachtoffer 1], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 1], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77i, 77l, 77s, 77v, 77gg, 287, 288, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van TIEN maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- legt op aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van TWEE jaren;
- adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in orthopedagogisch instituut "Harreveld" dan wel in een andere rijksinrichting of daartoe aangewezen particuliere inrichting voor jeugdigen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1], te betalen een bedrag van
€ 4226,18 (zegge: VIERDUIZENDTWEEHONDERDZESENTWINTIG euro en ACHTTIEN eurocent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 4226,18
(zegge: VIERDUIZENDTWEEHONDERDZESENTWINTIG euro en ACHTTIEN eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voormeld bedrag van € 4226,18 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 4226,18 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.E.C.M. Dahmen, voorzitter, kinderrechter, mr. W.E. Elzinga en mr. M.A.M. van Uum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2006.