ECLI:NL:RBMAA:2006:AY1202

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 149 WWB
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen ANW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te Sittard, en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen. De zaak betreft de terugvordering van een bijstandsuitkering die eiseres heeft ontvangen, terwijl zij een ANW-uitkering voor haar kinderen had ontvangen, maar deze niet had gemeld op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (Rof). De terugvordering betreft een bruto bedrag van €10.038,55 over de periode van 1 juli 2001 tot 12 november 2003. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat de sociale dienst op de hoogte was van de ANW-uitkering, en dat zij niet begreep dat zij deze uitkering diende te melden. In de beslissing van 5 december 2005 heeft verweerder besloten om slechts het netto bedrag van €5.992,85 terug te vorderen, omdat verweerder zelf nalatig was geweest in het onderzoek naar de inkomsten van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting op grond van artikel 65 van de Algemene bijstandswet (Abw). De rechtbank oordeelt dat er in beginsel een grondslag is voor de terugvordering, maar dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de terugvordering te matigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beleidsregels inzake terugvordering binnen de grenzen van redelijke beleidsbepaling vallen en dat er geen dringende redenen zijn aangevoerd om geheel af te zien van terugvordering. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de beslissing van verweerder in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06 / 149 WWB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiseres],
wonende te Sittard, eiseres,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen,
gevestigd te Sittard, verweerder.
Datum bestreden besluit: 5 december 2005
Kenmerk: 64013105/20081941 - 144133
Behandeling ter zitting: 16 juni 2006
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 5 december 2005 heeft ver-weerder een namens eiseres en haar echtgenoot ingediend bezwaarschrift tegen een door verweerder genomen besluit van 10 juni 2005, waarbij over de periode 1 juli 2001 tot 12 november 2003 een bedrag van €10.038,55 (bruto) aan onverschuldigd betaalde bijstand wegens verzwegen inkomsten wordt teruggevorderd ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij brief van 13 januari 2006 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat te Margraten. Bij brief van 11 februari 2006 zijn de nadere gronden waarop het beroep berust namens eiseres en haar echtgenoot [dhr X] bij de rechtbank ingediend.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 16 juni 2006, waar eiseres in per-soon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Bouts. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door H.J.G. Kubben.
2. Overwegingen
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het ingestelde beroep merkt de rechtbank op dat gemachtigde Bouts in bezwaar voor zowel voor [eiseres] als voor de heer [dhr X] is opgetreden. Hoewel het inleidende beroepschrift tijdig alleen namens eiseres is ingediend, en pas bij de gronden van beroep ook [dhr X] als eiser is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat het inleidende beroep berust op een kennelijke en onbedoelde omissie, zodat het beroep geacht wordt voor beiden te zijn ingesteld. Een niet-ontvankelijkverklaring van [dhr X] blijft derhalve achterwege. Dat thans sprake is van een echtscheidingsprocedure en [dhr X] in die zaak wordt vertegenwoordigd door een ander maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat [dhr X] zich door een ander in de onderhavige procedure heeft willen laten vertegenwoordigen en evenmin is gebleken dat hij niet langer als partij wenst deel te nemen.
De partner van eiseres en de vader van haar kinderen is overleden. Naar aanleiding van dit feit is aan haar kinderen een uitkering toegekend in het kader van de Algemene nabestaan-denwet (ANW) per 1 juli 2001 tot 12 november 2003. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres deze uitkering nooit heeft gemeld op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (Rof) dat zij maandelijks diende in te vullen. Daarop is de uitkering herzien over de genoemde periode en is een bruto bedrag van €10.038, 55 teruggevorderd. [dhr X] is daarbij hoofdelijk aansprakelijk gesteld.
In bezwaar is betoogd dat verweerders sociale dienst altijd op de hoogte is geweest van deze ANW-uitkering, dan wel op de hoogte had kunnen zijn, omdat de bankafschriften deze uitkering lieten zien. Voorts is betoogd dat eiseres niet heeft begrepen dat zij deze uitkering diende te melden op het Rof. Aangedrongen wordt op matiging van de terugvordering wegens dringende redenen.
In de thans bestreden beslissing van 5 december 2005 heeft verweerder afgezien van een bruto-terugvordering en medegedeeld dat slechts het netto bedrag wordt teruggevorderd ad €5992,85, omdat is gebleken dat verweerder zélf nalatig heeft gehandeld in het kader van de inkomsten van eiseres in het kader van de ANW.
In beroep wordt aangevoerd dat verweerder gezien de omstandigheden al zijn rechten op terugvordering heeft verspeeld. Voorts wordt gesteld dat in een eerder geval ook is afgezien van terugvordering en dat eiseres niet verweten kan worden dat zij de uitkering nooit heeft gemeld op het Rof.
De rechtbank stelt vast dat niet betwist wordt dat de uitkering terecht is herzien over de periode van 1 juli 2001 tot 12 november 2003. Daarmee wordt erkend dat er in beginsel een grondslag is voor de terugvordering. Betoogd wordt dat er echter grond is om geheel af te zien van terugvordering, omdat verweerder zelf nalatig is geweest.
Centraal staat derhalve de vraag of verweerder in redelijkheid tot terugvordering van het bedrag ad €5992,85 over is gegaan.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat zij met verweerder van oordeel is dat eiseres niet voldaan heeft aan haar inlichtingenverplichting van artikel 65 Algemene bijstandswet (Abw) door de in-komsten uit de ANW-uitkering ten behoeve van haar kinderen niet te vermelden op het Rof. Op grond de inlichtingenverplichting van genoemd artikel diende eiseres alle informatie te verschaffen die van invloed kan zijn op het recht, de duur of de hoogte van haar bijstands-uitkering. In beginsel kan niet worden volgehouden dat het ontvangen van een uitkering op grond van een andere wet om welke reden dan ook buiten deze meldingsplicht zou kunnen vallen.
Op verweerder rust(te) vice versa de verplichting om zorgvuldig onderzoek te doen naar de al dan niet bijstandsbehoeftigheid van eiseres. Het bovengenoemde artikel vormde met artikel 7 Abw de ruggengraat van de Algemene bijstandwet, zoals thans artikel 17 WWB en artikel 11 WWB dat zijn.
Op grond van artikel 58 lid 1 WWB is verweerder bevoegd over te gaan tot terugvordering van teveel uitgekeerde bijstand. Verweerder heeft ter zake van deze bevoegdheid schriftelijk zijn beleid vastgelegd in de Beleidsregels terugvordering Wet werk en bijstand.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 8 november 2005 (LJN: AU 5973 ter zake van het terugvorderingsbeleid van de gemeente Heerlen) geoordeeld dat bij de hantering van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 58 lid 1 aanhef en sub a WWB het beleid dat er kortweg op neerkomt dat altijd wordt teruggevorderd, niet buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling treedt, wanneer dat inhoudt dat verweerder in algemene zin het belang van het tegengaan van fraude en het financiële belang van de gemeente het zwaarst laat wegen en hij in beginsel overgaat tot gehele terugvordering van de kosten van bijstand voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Blijkens de toelichting op de beleidsregels van verweerder zijn de twee bovengenoemde belangen ook uitgangspunt van verweerders terugvorderingsbeleid. De rechtbank merkt daarbij op dat artikel 3 van de beleidsregels van verweerder blijkens de artikelsgewijze toelichting uitdruk-kelijk de opdracht inhoudt om de omstandigheden van de betrokkene en zijn gezin te be-schouwen, omdat hierin een dringende reden kan worden gevonden om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. De rechtbank stelt vast dat in zoverre het beleid van verweer-der genuanceerder is dan het beleid dat in bovengenoemde uitspraak van de CRvB ter discus-sie stond. Het beleid valt derhalve binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
Verweerder heeft in de omstandigheid dat hijzelf nalatig heeft gehandeld aanleiding gezien om de terugvordering te matigen en af te zien van een bruto-terugvordering. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het licht van het algemeen belang der gemeentelijke financiën en het licht van het feit dat eiseres nooit melding heeft gemaakt van de ANW-uitkering deze mati-ging redelijk worden geacht, nu er bovendien in het geheel geen dringende redenen zijn aangevoerd op grond waarvan de terugvordering nog meer zou moeten worden gema-tigd.
Voor zover het beroep verwijst naar een vergelijkbaar geval uit het eigen uitkeringsverleden, merkt de rechtbank op dat van een dergelijk geval niet is gebleken. Op geen enkele wijze is het bestaan van dergelijk geval aannemelijk gemaakt.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat het beroep voor ongegrond moet worden gehouden.
Op grond van artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2006 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. van Binnebeke w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 23 juni 2006
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.