RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703686-05
Datum uitspraak: 31 mei 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 november 2005 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in een been van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 november 2005 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in een been van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 november 2005 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door toen en aldaar op dreigende wijze met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die
[naam slachtoffer];
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2003 tot en met 22 december 2005 te Hoensbroek en/of Vaesrade en/of Heerlen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer] (telkens) heeft geschopt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ter zake het onder 1 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het navolgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat het opzet van de verdachte erop was gericht om aan het slachtoffer [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het op dreigende wijze hanteren van een mes door de verdachte en de daardoor ontstane verwonding aan het been van het slachtoffer [naam slachtoffer], niet tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen, ook niet in voorwaardelijke zin, aangezien de rechtbank er van uit gaat dat door het steken in een been, op de wijze zoals het in dit geval heeft plaatsgevonden, geen zwaar lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt. Weliswaar heeft verdachte volgens [naam slachtoffer] stekende bewegingen in de richting van haar buik/borst gemaakt, maar deze feiten kunnen niet bij de beoordeling worden betrokken omdat de tenlastelegging zich beperkt tot het steken in een been.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 november 2005 te Hoensbroek, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door toen en aldaar op dreigende wijze met een mes, bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [naam slachtoffer];
hij in de periode van 01 december 2003 tot en met 22 december 2005 te Hoensbroek en Vaesrade en Heerlen, meermalen, opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer] heeft geschopt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
feit 1 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:
mishandeling, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door dr. C.E.P. Dillen, forensisch psychiater, en P.M.F. Brookhuis, GZ psychologe, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psychiater en psychologe een rapport, respectievelijk gedateerd 27 maart 2006 en 28 maart 2006, opgemaakt, welke rapporten vermelden – zakelijk weergegeven – als conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten – indien bewezen – hem in enigszins c.q. licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder 1 primair zal worden vrijgesproken en ter zake van het ten laste gelegde onder 1 subsidiair en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de richtlijnen van de reclassering, ook indien zulks inhoudt dat de verdachte zal deelnemen aan een behandeling bij de FPK “De Horst”.
De raadsman heeft ter zake van het ten laste gelegde onder 1 primair en 1 subsidiair geconcludeerd tot vrijspraak. De raadsman heeft ter zake het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde gepleit voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de richtlijnen van de reclassering en zal deelnemen aan een gedragstherapeutische behandeling en een relatietherapie.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DRIE maanden;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien zulks inhoudt dat de veroordeelde zal deelnemen aan een psychotherapeutische behandeling alsmede (indien [naam slachtoffer] daartoe vrijwillig bereid is) een poliklinische relatietherapie;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarde hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast de teruggave aan [naam slachtoffer], [adres slachtoffer] van het inbeslaggenomene, te weten een vleesmes;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. W.L.J. Voogt, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2006.