RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700030-06
Datum uitspraak: 17 mei 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in P.I. Limburg Zuid - HvB Overmaze te Maastricht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 januari 2006 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 84,3 en/of 2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 5,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
immers heeft verdachte opzettelijk, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) een hoeveelheid drugs ter beschikking gesteld aan [medeverdachten], in elk geval een of meer perso(o)n(en), welke perso(o)n(en) voornoemde drugs richting een auto hebben vervoerd voorzien van het Franse kenteken [X], met de intentie om vervolgens met die auto de drugs naar Frankrijk, in elk geval het buitenland, te vervoeren;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2006 in de gemeente Maastricht, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 84,3 en 2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 5,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 2 maart 2005 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 757 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 0,657 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 136,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 175 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 283 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of heroïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
03/500263-05
3.
hij op of omstreeks 2 maart 2005 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een gaspistool van het merk Walther, model P22, kaliber 9mm P.A.K. (kleur zwart), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
03/500263-05
4.
hij in of omstreeks de periode van 2 december 2004 tot en met 2 maart 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
03/500263-05
5.
hij op of omstreeks 2 maart 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 93 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
03/500263-05
De vrijspraak
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2., 3., 4. en 5. is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 januari 2006 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 84,3 en 2 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 5,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
immers heeft verdachte opzettelijk een hoeveelheid drugs ter beschikking gesteld aan
[medeverdachten], welke personen voornoemde drugs richting een auto hebben vervoerd, voorzien van het Franse kenteken [X], met de intentie om vervolgens met die auto de drugs naar Frankrijk te vervoeren.
De bijzondere overweging ten aanzien van het bewijs
Op grond van de ter terechtzitting voorgehouden stukken, met name de verklaringen van de heren [medeverdachten], waaronder die over de spiegelconfrontaties, en de bevindingen van de verbalisanten, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het uitvoeren van heroïne en cocaïne. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt waar de auto, waarin [medeverdachten] zich met de verdachte zouden moeten hebben bevonden, precies heeft gereden, zodat het uitvoeren van harddrugs in de gemeente Maastricht niet kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de belangrijkste uitvoeringshandelingen bij het tenlastegelegde artikel 2 onder A van de Opiumwet de daadwerkelijke uitvoer naar in casu Frankrijk betreft. Deze daadwerkelijke uitvoer heeft (mede) in Maastricht plaatsgevonden. Of de overdracht van de drugs van de verdachte aan [medeverdachten] heeft plaatsgevonden in Eijsden of in Maastricht doet daarom niet terzake.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het onder 1. primair bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf, bijkomende straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1. primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit. Subsidiair heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en heeft hij gepleit voor oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf, gelet op het feit dat de verdachte een zogenaamde first offender is.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De in beslag genomen goederen
Bij gelegenheid van het onderzoek naar de misdrijven waarvoor de verdachte is vervolgd, zijn de in de beslissing als zodanig te noemen voorwerpen in beslag genomen. Zij behoren aan de verdachte toe, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. Uit de aard van de voorwerpen volgt dat zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld tot een bedrag van € 820,-, blijkens het onderzoek ter terechtzitting toebehorend aan de verdachte, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het geld is, dat de verdachte geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en dat geheel door middel van het onder 1. primair bewezen verklaarde strafbare feit is verkregen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf, bijkomende straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 7 maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart verbeurd het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven
voorwerp:
2005026163 5+6 Geld Nederlands € 820,-;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen, nog niet
teruggegeven voorwerpen:
10027677 4 1.00 STK Wapen Kl: zwart
PARALYZER
stroomstootwapen;
2005026163 1 175.00 GR Heroïne Kl: bruin
NFI 288.184 - 288.182;
2005026163 2 283.00 GR Cocaïne Kl: wit
NFI288.155 288.183 288.180;
2005026163 3 731.00 GR Heroïne Kl: bruin
NFI288.181;
- gelast de teruggave aan de verdachte van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
2005026163 5+6 Geld Nederlands, € 265,-.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. P.E. de Kort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2006.