RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700042-06
Datum uitspraak: 17 mei 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de het PI Zuid Oost - HvB Ter Peel te Evertsoord.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 22 januari 2006 tot en met 23 januari 2006 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een schaar, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 22 januari 2006 tot en met 23 januari 2006 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een schaar, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 22 januari 2006 tot en met 23 januari 2006 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een schaar in de borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het primair bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
De strafbaarheid van de verdachte en het feit
Ten aanzien van verdachte is door mw. drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 11 april 2006, opgemaakt, in welk rapport onderzoekster adviseert -zakelijk weergegeven-: een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid, waarbij reeds is verdisconteerd dat de betrokkene had kunnen weten welk effect middelengebruik heeft.
Gezien de inhoud van vorenbedoeld rapport van de psycholoog en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig het advies op te volgen.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte, toen zij het slachtoffer stak met een schaar, handelde uit noodweer danwel uit noodweerexces. Aan het steken met de schaar ging, volgens de raadsman, onmiddellijk geweld, gepleegd door [slachtoffer], vooraf, terwijl de verdachte geen mogelijkheid had om te vluchten. Tijdens een ruzie heeft [slachtoffer] de verdachte in een verwurging tegen de grond gewerkt, als gevolg van welke ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf de verdachte in een hevige gemoedsbeweging kwam te verkeren. Vrijwel direct daarna zou [slachtoffer] vanaf de bank dreigend op de verdachte zijn afgelopen om haar weer vast te pakken, waardoor het voor de verdachte -mede gezien de inrichting van de woning- onmogelijk was om zich aan deze situatie te onttrekken. Onder invloed van de hevige gemoedsbeweging door de eerste of de tweede wederrechtelijke aanranding heeft de verdachte, aldus de raadsman, het eerste het beste voorwerp gegrepen om zich te verdedigen en heeft zij [slachtoffer] gestoken met de schaar.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Uitgaande van het betoog van de raadsman zijn er twee momenten waarop er sprake zou kunnen zijn van een mogelijke noodweersituatie, namelijk het moment vóór het steekincident, waarbij [slachtoffer] de verdachte in een verwurging naar de grond werkte, en het moment waarop [slachtoffer] vanaf de bank op de verdachte af kwam. De rechtbank acht echter, in tegenstelling tot de raadsman, en in aanmerking genomen de verklaring die [slachtoffer] ter terechtzitting als getuige heeft afgelegd, niet aannemelijk dat er op enig moment sprake was van een wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. Bij het eerste moment niet door het tijdverloop tussen het handelen van [slachtoffer] en het steken door de verdachte en bij het tweede moment niet, omdat het opstaan uit de bank geen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding is, ook niet in het licht van het eerdere moment. Daarnaast heeft de verdachte niet aannemelijk gemaakt dat zij door de gedragingen van [slachtoffer] zodanig in paniek was dat ze wel moest reageren zoals ze heeft gedaan. Nu de rechtbank van oordeel is dat van een noodweersituatie geen sprake was, kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair gepleit voor ontslag van rechtsvervolging omdat de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer danwel noodweerexces. Subsidiair heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van diens cliënte en gepleit voor oplegging van een straf, gelijk aan de duur van het voorarrest.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving,
- de omstandigheid dat het door verdachte gepleegde geweld zich heeft afgespeeld in de huiselijke sfeer.
Anderzijds is ten voordele van de verdachte rekening gehouden met:
- de omstandigheid dat de verdachte nooit eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld,
- de omstandigheid dat de aanleiding voor het incident in de nacht van 22 op 23 april 2006 mede aan het slachtoffer, te wijten was.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast de teruggave van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp: 2006010333, 4, 1.00 STK Schaar Kl: zwart, aan [slachtoffer], [adres slachtoffer].
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. P.E. de Kort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2006.