ECLI:NL:RBMAA:2006:AX8264

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700593-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Oostdijk
  • mr. Van Binnebeke
  • mr. Niessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldpleging in uitgaanscentrum Maastricht met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 24 mei 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 juli 2005 in Maastricht openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen vier onbekende personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een mededader, zonder enige aanleiding fors geweld heeft gebruikt, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel bij de slachtoffers. De rechtbank rekent dit gedrag zwaar aan, gezien de maatschappelijke onrust die dergelijk geweld met zich meebrengt. De officier van justitie heeft een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden geëist, met bijzondere voorwaarden waaronder gedragsrichtlijnen van de Reclassering Nederland. De verdediging heeft betoogd dat niet bewezen is dat de verdachte letsel heeft toegebracht en heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedeeltelijk toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan deze benadeelde partijen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde geldboete gelast, die bij gebreke van betaling vervangen zal worden door hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700593-05
03/070487-02 VTVV
Datum uitspraak: 24 mei 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
thans wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2005 in de gemeente Maastricht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Grote Staat en/of op of aan de kruising althans splitsing van wegen welke gevormd wordt door de openbare weg(en) Leliestraat en de Grote Staat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit het een of meermalen (met grote kracht) slaan en/of schoppen en/of trappen en/of tegen de grond werken en/of uit het geven van een kopstoot van/aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], waarbij hij, verdachte, heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of tegen de grond heeft gewerkt en/of een of meer kopstoten heeft gegeven, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een gekneusde kaak) voor genoemde [slachtoffer 1] en/of (een of meer hoofdwond(en) en/of pijnlijke schouders) voor genoemde [slachtoffer 2] en/of (een
gekneusde neus en/of oogletsel en/of schaafwonden in de nek) voor genoemde [slachtoffer 3] en/of (oorletsel) voor genoemde [slachtoffer 4], in elk geval enig lichamelijk letsel, ten gevolge heeft gehad.
Verbeterde schrijffout
Tengevolge van een kennelijke schrijffout staat in de dagvaarding, en wel in de zesde regel van het ten laste gelegde, vermeld “[slachtoffer 3]” in plaats van “[slachtoffer 3]”.
De rechtbank herstelt deze fout, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juli 2005 in de gemeente Maastricht met een ander op de openbare weg de Grote Staat en/of op de kruising van wegen welke gevormd wordt door de openbare wegen Leliestraat en de Grote Staat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit het een of meermalen (met grote kracht) slaan en/of schoppen en/of het geven van een kopstoot van/aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], waarbij hij, verdachte, heeft geslagen en geschopt en een kopstoot heeft gegeven, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer 1] en voor genoemde [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert een strafbaar feit op dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot:
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede
- een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder oplegging van de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland op te leggen richtlijnen, ook indien die richtlijnen een behandeling door de GGZE en/of de Mondriaan Zorggroep divisie verslavingszorg, of een andere instelling, en/of het volgen van een cursus, inhouden.
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen is dat verdachte enig letsel heeft toegebracht en dat derhalve de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid niet bewezen is.
De raadsman heeft gepleit tot oplegging van een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, alsmede een deel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van de bijzondere voorwaarde, dat verdachte gedurende enige tijd in het openbaar geen alcohol mag gebruiken en dat hij zich zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland op te leggen richtlijnen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen en maatregelen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregelen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft met name acht geslagen op het forse geweld dat verdachte en zijn mededader op de openbare weg in het uitgaanscentrum van Maastricht hebben gebruikt tegenover vier hen onbekende personen. Zonder enige aanleiding hebben zij deze vier pijn gedaan en leed toegebracht. Dergelijk gedrag leidt ook tot grote maatschappelijke onrust. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 21 oktober 2005, gewezen in de zaak met parketnummer 03/411115-05, is veroordeeld tot straf en dat verdachte nu opnieuw is schuldig verklaard aan een strafbaar feit dat voor die datum is gepleegd.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld waarbij:
- [slachtoffer 2], wonende te [adres slachtoffer 2], en
- [slachtoffer 3], wonende te [adres slachtoffer 3],
zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Namens de verdachte is met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten verwere aangevoerd dat verdachte deze partij geen schade heeft berokkend, doch dat (mede)dader [X] voor deze schade verantwoordelijkheid is en dat verdachte overigens bereid is de helft van de door beide benadeelde partijen gevorderde bedragen (derhalve 320 Euro) te betalen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2], voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake van de post “annulering + kleding”, de post “ambulance”, de post “ziekenhuiszorg” alsmede de post
“no-claim regeling O.Z.” – mede gelet op het feit dat reeds een bepaald bedrag door een verzekeringsmaatschappij is vergoed – niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent. De rechtbank zal derhalve bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het gevorderde bedrag van 70,-- Euro terzake van de post “eigen risico” en tot het gevorderde bedrag van 120,-- Euro terzake van de post “2 weekenden niet kunnen werken (bijbaantje horeca)”. Door en namens verdachte zijn deze posten niet betwist en de rechtbank komt het gevorderde bedrag ad 120,-- Euro redelijk en billijk voor.
Nu aan verdachte ter zake van dat feit straffen zullen worden opgelegd, zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] daarom tot het totaalbedrag van 190,-- Euro worden toegewezen.
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan genoemde benadeelde partij [slachtoffer 3] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks enerzijds materiële schade is toegebracht tot het gevorderde bedrag van 12,-- Euro terzake van de post “kosten vervoer ziekenhuis-hotel” en anderzijds immateriële schade is toegebracht tot het gevorderde bedrag ad 150,-- Euro.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de gestelde schade ad 34,64 Euro, ter zake van de post “hotelkosten (1/4 deel)”, rechtstreeks door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht, zal de benadeelde partij [slachtoffer 3], voor zover het dit deel van haar vordering betreft, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu aan verdachte ter zake van het bewezen feit straffen zullen worden opgelegd, zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] daarom tot het totaalbedrag van 162,-- Euro worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting, bezien in verband met de inhoud van het dossier, niet kan worden uitgesloten dat ook een ander dan verdachte aansprakelijk is voor de door het feit veroorzaakte schade. Op grond van het bepaalde in artikel 6:106 en artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek, bezien in verband met het bepaalde in artikel 6:7 van het Burgerlijk Wetboek, is verdachte niettemin aansprakelijk voor de volledige schade en geldt voorts dat betaling door een der medeaansprakelijken ook verdachte bevrijdt.
t.a.v. de op te leggen maatregelen
Nu verdachte ter zake van het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] alsmede jegens het slachtoffer [slachtoffer 3], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partijen [slachtoffer 2] respectievelijk [slachtoffer 3], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregelen besloten.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een geldboete van 260 Euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 19 mei 2004, gewezen onder parketnummer 03/070487-02.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank:
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 uren;
- verstaat dat deze taakstraf moet zijn voltooid binnen een jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tevens tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt,
ook indien die richtlijnen een behandeling door de GGZE en/of door de Mondriaan Zorggroep, divisie verslavingszorg, of een andere instelling en/of het volgen van een cursus inhouden;
- geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres slachtoffer 2], te betalen een bedrag van 190,-- Euro (honderdnegentig Euro);
- verklaart dat de benadeelde partij [slachtoffer 2], voornoemd, voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2], voornoemd, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], wonende te [adres slachtoffer 2], te betalen een bedrag van 190,-- Euro (honderdnegentig Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] voormeld bedrag van 190,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen.
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 190,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [adres slachtoffer 3], te betalen een bedrag van 162,-- Euro (honderdtweeënzestig Euro);
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3], voornoemd, voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3], voornoemd, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], wonende te [adres slachtoffer 3], te betalen een bedrag van 162,-- Euro (honderdtweeënzestig Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [slachtoffer 3] voormeld bedrag van 162,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen.
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 162,-- Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [slachtoffer 3] komt te vervallen;
- gelast dat de - bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 19 mei 2004 - voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een geldboete van 260,-- Euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Oostdijk, voorzitter, mr. Van Binnebeke en mr. Niessen, rechters, in tegenwoordigheid van Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2006, zijnde
mr. Niessen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.