ECLI:NL:RBMAA:2006:AX0307

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-700064-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op vrijwillige terugtred en oplegging maatregel ISD in strafzaak tegen verdachte voor diefstal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 24 april 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van twee flessen parfum, toebehorende aan de Bijenkorf BV. De verdachte, geboren te [geboortedatum en plaats verdachte], was op het moment van de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid. De raadsman van de verdachte voerde primair aan dat er sprake was van vrijwillige terugtred, omdat de verdachte de flessen parfum had teruggegeven aan de beveiliging. Subsidiair werd aangevoerd dat er enkel sprake kon zijn van een poging tot diefstal, aangezien de verdachte zich nog in de winkel bevond.

De rechtbank verwierp beide verweren. Ten aanzien van het primaire verweer oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet vrijwillig was teruggetreden, omdat zijn teruggave van de flessen het gevolg was van het besef betrapt te zijn. De rechtbank concludeerde dat de diefstal was voltooid, aangezien de verdachte de flessen onder zijn heerschappij had gebracht en richting de uitgang was gelopen zonder af te rekenen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de inhoud van de bewijsmiddelen en het Uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit bleek dat de verdachte een lange geschiedenis van crimineel gedrag had, gerelateerd aan zijn drugsverslaving.

De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op in voorwaardelijke vorm, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De rechtbank oordeelde dat deze maatregel noodzakelijk was om de recidive van de verdachte te voorkomen en hem te helpen bij zijn terugkeer in de maatschappij. De beslissing werd genomen met inachtneming van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank stelde een proeftijd van twee jaren vast, met specifieke voorwaarden voor de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700064-06
Datum uitspraak: 24 april 2006 (bij vervroeging)
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 februari 2006 te Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles met parfum (merk Boss Elements) en/of een fles met parfum (merk Dior Pure Poison), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Bijenkorf BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 2 februari 2006 te Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fles met parfum (merk Boss Elements) en een fles met parfum (merk Dior Pure Poison), toebehorende aan de Bijenkorf BV.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft ter zake van het tenlastegelegde - naar de rechtbank begrijpt - primair een beroep gedaan op vrijwillige terugtred door verdachte, stellende dat verdachte uit zichzelf naar de beveiliging is gegaan en de twee flessen parfum heeft teruggegeven. Dientengevolge dient verdachte naar het oordeel van de raadsman van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman - naar de rechtbank begrijpt - aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu enkel sprake kan zijn van een poging tot diefstal, omdat verdachte zich nog in de winkel bevond.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het primaire verweer als volgt.
Onderzocht dient te worden of verdachte vrijwillig is teruggetreden, als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Vrijwillige terugtred bestaat als de niet voltooiing van het delict een gevolg is van omstandigheden die van de wil van de dader afhankelijk zijn. Uit jurisprudentie blijkt dat niet van vrijwillige terugtred gesproken kan worden als weliswaar het gewenste effect niet is ingetreden, maar de verdachte daartoe wel alles wat in zijn vermogen ligt heeft gedaan.
Uit de verklaring van verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 3 februari 2006, volgt dat hij de twee flesjes parfum, die hij had gepakt en in zijn jas had gestopt, enkel zou hebben teruggegeven, omdat hij zag dat de beveiliging hem ‘doorhad’.
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat verdachte de flesjes parfum ongevraagd aan de beveiligingsmedewerker heeft afgegeven, volgt hieruit dat, naar het oordeel van de rechtbank, van vrijwillige terugtred door de verdachte geen sprake kan zijn. Immers kan bedoelde verklaring niet anders worden begrepen dan dat verdachtes eventuele terugtreden tenminste in wezenlijke mate is ingegeven door het besef dat hij was betrapt op het wegnemen van de flesjes parfum.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat de diefstal niet in het wegnemingsstadium is blijven steken.
Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de twee flessen parfum onder zijn heerschappij heeft gebracht door deze in zijn jaszak te stoppen en dat hij vervolgens in de richting van de uitgang, tot bij de detectiepoortjes is gelopen zonder af te rekenen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voltooide diefstal.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadsman.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
diefstal.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders.
De raadsman heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en geconcludeerd dat om die reden geen straf of maatregel dient te worden opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, een zo kort mogelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen maatregel het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van het hiervoor bewezenverklaarde misdrijf. Naar de wettelijke omschrijving kan bij veroordeling tot dat misdrijf een maximum gevangenisstraf voor de duur van vier jaren worden opgelegd, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid en onder a van het Wetboek van Strafvordering, voorlopige hechtenis is toegelaten.
De rechtbank heeft voorts gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 maart 2006, de verdachte betreffend. Uit dit overzicht blijkt dat verdachte sinds 1997 veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte in de laatste vijf jaren tenminste drie maal wegens een misdrijf tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, terwijl die straffen ten uitvoer zijn gelegd vóór het plegen van het onderhavige feit.
De door verdachte gepleegde delicten staan naar het oordeel van de rechtbank in een onmiskenbaar verband met zijn drugsverslaving.
Gezien de vele veroordelingen moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van misdrijven.
Het voorgaande brengt mee dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders in beeld komt, te meer nu de officier van justitie ter zitting heeft aangegeven dat er voor verdachte een plaats in een inrichting voor stelselmatige daders beschikbaar is. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat zij niet beschikt over een advies zoals bedoeld in artikel 38m, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Uit een zich in het dossier bevindend schrijven van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering d.d. 14 maart 2006 blijkt namelijk dat verdachte geen medewerking wil verlenen aan een voorlichtingsrapportage. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet twee jaar opgenomen wil worden in een inrichting voor stelselmatige daders.
Nu verdachte weigert zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht, kan de maatregel - gelet op het bepaalde in artikel 38m, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht -ook zonder een dergelijk advies van een gedragsdeskundige worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat thans in beginsel een langdurige vrijheidsbeperkende maatregel, die voortzetting van het criminele gedragspatroon onmogelijk maakt, geïndiceerd is om de (relatief) korte detenties en de vicieuze cirkel van opsluiten-vrijlaten-veroordelen-opsluiten te doorbreken. De veiligheid van goederen eist mitsdien in beginsel oplegging van bedoelde maatregel, die er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van de verdachte, ten behoeve van zijn terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van zijn recidive.
Gelet echter op hetgeen door en namens verdachte ter zitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat thans, in het kader van een ‘laatste kans’, kan worden volstaan met het opleggen van de maatregel in voorwaardelijke vorm, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht van plan te zijn een structurele verandering in zijn leven te willen bewerkstelligen. Ter zitting heeft hij benadrukt met hulp van de Mondriaan Zorggroep doende te zijn met het regelen van onderdak buiten de regio Maastricht.
Alles afwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm gerechtvaardigd is.
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
- bepaalt dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2006.