ECLI:NL:RBMAA:2006:AW5263

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
212428 CV EXPL 06-266
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van een bonus door werknemer aan werkgever

In deze zaak vorderde eiser, die in dienst was bij Bruce Foods Europe B.V., de uitbetaling van een bonus over het jaar 2004. Eiser was in 1980 in dienst getreden bij een gelieerde rechtspersoon in de Verenigde Staten en was in 1993 overgeplaatst naar Nederland. Eiser ontving jarenlang een jaarlijkse bonus, die aanvankelijk netto werd uitgekeerd door de Amerikaanse aandeelhouder en later bruto door gedaagde. De bonus over 2004 werd echter niet uitbetaald, ondanks dat eiser in dat jaar goede prestaties had geleverd en de onderneming uitstekende resultaten had behaald. Eiser stelde dat er geen schriftelijke overeenkomst bestond over de bonus, maar dat de jarenlange uitbetaling van de bonus een verwachting had gewekt die niet zomaar genegeerd kon worden.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde in strijd had gehandeld met het goed werkgeverschap, zoals vastgelegd in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter concludeerde dat eiser recht had op de bonus van € 19.569,00 bruto, vermeerderd met wettelijke rente, en ook recht had op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,00. Gedaagde werd veroordeeld om deze bedragen binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan eiser te betalen. De proceskosten werden ook aan gedaagde opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De zaak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in arbeidsrelaties en de verplichting van werkgevers om gewekte verwachtingen van werknemers te respecteren. De kantonrechter wees erop dat gedaagde onvoldoende had onderbouwd waarom eiser geen bonus had ontvangen en dat de uitbetaling van bonussen niet zomaar kon worden stopgezet zonder goede reden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
rolno: 06-266
zaakno: 212428
typ: M.L.
coll:
Vonnis van de kantonrechter d.d. 22 maart 2006 bij vervroeging
inzake
[Naam eiser],
[Woonadres eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. M.M. van Til te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap Bruce Foods Europe B.V.,
statutair gevestigd te 6468 EP Kerkrade aan het adres Klarenanstelerweg 25,
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.L. Claassens te Rotterdam.
1. Het verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagde gedagvaard voor de kantonrechter.
Gedaagde heeft, onder overlegging van producties, geconcludeerd voor antwoord.
Daarna heeft eiser, zich nog beroepend op een nieuwe productie, gerepliceerd.
Vervolgens heeft gedaagde gedupliceerd.
Ten slotte is vonnis bij vervroeging bepaald op heden.
2.Het geschil
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende (gemotiveerd) betwist staat voor de kantonrechter het volgende vast, als achtergrond van het geschil:
a) eiser is in 1980 in dienst getreden bij een direct aan gedaagde gelieerde rechtspersoon in de Verenigde Staten;
b) in 1993 is eiser vandaar overgeplaatst naar Nederland en (zodoende) in dienst getreden bij gedaagde;
c) eiser ontving elk jaar een bonus, aanvankelijk netto, van de Amerikaanse toenmalige 100% aandeelhouder van gedaagde, tot en met over het jaar 1999. Het ging steeds om een vast bedrag, namelijk $ 13.500,00;
d) over het jaar 2000 en daarna ontving eiser op zijn verzoek de bonus bruto uitgekeerd, door gedaagde. Over het jaar 2000: $ 20.000,00; over 2001: $ 20.000,00; over 2003: $ 23.000,00;
e) aan het eind van 2004 kreeg gedaagde een andere (meerderheids)aandeelhouder;
f) de uitbetaalde bonussen zijn nooit gerelateerd geweest aan de resultaten van de onderneming;
g) in 2004 heeft gedaagde uitstekende resultaten gehaald; eiser is ook in dit jaar nooit aangesproken op zijn functioneren.
h) de bonussen werden altijd voor 15 april van elk jaar betaald aan eiser;
2.2. Al in maart 2005 heeft eiser bij gedaagde aangedrongen op uitbetaling van zijn bonus over 2004. Gedaagde heeft die uitbetaling voor en na 15 april 2005 geweigerd.
2.3. Het jaar 2002 ontbreekt overigens in de opsomming hiervoor ad 2.1. sub d. Eiser stelt dat gedaagde, materieel gezien, de bonus over dat jaar heeft voldaan door toendertijd juridische kosten van eiser ter grootte van die bonus voor haar rekening te nemen, wat gedaagde - aldus eiser - eenvoudig kan controleren bij haar vorige aandeelhouder.
2.4. Eiser, vanaf december 2005 situationeel arbeidsongeschikt, vordert in deze procedure, kort gezegd, dat gedaagde wordt veroordeeld om aan hem te betalen:
a) een bonus van € 19.400,75 (als euro-equivalent van $ 23.000,00), vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ad € 9.700,38 (50%) = € 29.101,13 bruto;
b) een bedrag van € 4.049,06 netto als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
2.5. Gedaagde heeft verweer gevoerd, waarvoor wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en dupliek, en op welk verweer hierna, voor zover relevant, zal worden ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Het is duidelijk dat er geen schriftelijke of mondelinge overeenkomst bestaat tussen partijen omtrent eventuele aanspraken van eiser op uitkering van een jaarlijkse bonus door gedaagde. Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat het een werkgever (gedaagde) vrijstaat om jaarlijks te bepalen of en aan wie welke bonussen worden uitgekeerd.
3.2. Tegelijkertijd brengt het in het goed werkgeverschap verpakte vertrouwensbeginsel mee (artikel 7:611 BW luidt: “de werkgever is verplicht zich als een goed werkgever te gedragen....”) dat bij de werknemer (eiser) gewekte verwachtingen niet zo maar mogen worden beschaamd en dat indien jarenlang een bonus is toegekend, daar niet plotseling en zonder goede reden mee kan worden gestopt.
3.3. Tegen de achtergrond van de hiervoor onder 2.1. aangehaalde vaststaande feiten is dat laatste naar het oordeel van de kantonrechter hier nu juist wel gebeurd en heeft gedaagde in strijd gehandeld met die rechtsnorm van artikel 7:611 BW.
3.4. Dat eisers collega, [Naam collega van eiser], over 2004 geen bonus heeft ontvangen, maakt dat niet anders, alleen al nu gedaagde heeft nagelaten om te onderbouwen waarom [Naam collega van eiser] over 2004 geen bonus heeft ontvangen en welke medewerkers eventueel wel - en om welke reden - een bonus over 2004 hebben ontvangen.
3.5. Überhaupt heeft gedaagde nagelaten om inzicht te geven in haar bonusbeleid over de door eiser aangehaalde jaren, bijvoorbeeld ook over 2002, hetgeen in het licht van het onder-werpelijk debat en de onderwerpelijke kwestie toch van haar mocht worden verwacht. Voor de kantonrechter is daarom ook voldoende aannemelijk dat het juist is wat eiser heeft gesteld over 2002 (zie 2.3), nu gedaagde kennelijk niet de moeite heeft genomen om die stelling van eiser eenvoudig te controleren bij de vorige aandeelhouder, zoals eiser had gesuggereerd.
3.6. De overigens door eiser beargumenteerd betwiste aantijgingen van gedaagde betreffende door eiser opgeschroefde vakantiedagen, door eiser op zijn salarisstrook op enig moment gewijzigde datum van indiensttreding en betreffende het in de bedrijfscomputer van eiser aangetroffen memorandum leiden niet tot een ander oordeel dan hiervoor onder 3.1 en 3.2. neergelegd. De kantonrechter vindt de verwijten van gedaagde aan het adres van eiser ook overdreven zwaar aangezet. Het is wellicht munitie die in een ontbindingsverzoek van gedaagde aan de orde kan komen, maar geen reden om de bonus over 2004 niet uit te keren.
3.7. Waar eiser overigens stelt: “Alles wijst erop dat Bruce Foods er alles aan doet om de huidige situatie te rekken. Op die manier denkt Bruce Foods zich een ontbindingsvergoeding te kunnen besparen” merkt de kantonrechter - gratuite - op dat eiser natuurlijk ook zelf het initiatief kan nemen en om ontbinding kan vragen. Of durft ook eiser dat niet?
3.8. Hoe dat laatste ook zij, in de onderhavige procedure is de hoofdvordering van eiser toewijsbaar. De kantonrechter zal aanknopen bij de laatst aan eiser uitgekeerde bonus over 2003, bedragende toen $ 23.000,00. Dat bedrag zal de kantonrechter nemen als basis voor de bonus in 2004. Uitgaande van de door gedaagde gestelde - en door eiser op zich niet betwiste - op 15 april 2005 geldende wisselkoers, is het euro-equivalent dan € 17.790,00.
3.9. Eiser heeft ook recht op de wettelijke verhoging, die door de kantonrechter, alles overziende, zal worden gematigd tot 10%. In totaal komt de kantonrechter dan uit op:
€ 19.569,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de - door gedaagde op zich niet betwiste - datum van 15 april 2005.
3.10. Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ziet de kantonrechter geen reden om in eisers voordeel af te wijken van de regels van het rapport Voorwerk II. Gelet op het gebruikelijke, bij dat rapport behorende, staffeltarief zal aan incassokostenvergoeding een bedrag van € 1.000,00 netto worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding.
3.11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde worden veroordeeld in de proceskosten van eiser, op na te melden wijze.
4. Uitspraak
De kantonrechter:
Veroordeelt gedaagde om aan eiser binnen 24 uur na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 19.569,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2005 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt gedaagde om aan eiser binnen 24 uur na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 1.000,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening.
Veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser gerezen en tot aan dit vonnis begroot op:
- € 85,60 aan kosten dagvaarding;
- € 192,00 aan griffierecht;
- € 800,00 voor salaris gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.