RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700204-05
Datum uitspraak: 18 april 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een pistool, in elk geval (telkens) met een vuurwapen (een) kogel(s) heeft afgevuurdin de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een pistool, in elk geval (telkens) met een vuurwapen (een) kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens) met een pistool, in elk geval (telkens) met een vuurwapen (een) kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend, meermalen, althans eenmaal (telkens) met een pistool, in elk geval (telkens) met een vuurwapen (een) kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk FN, type "Browning High Power" voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"we regelen het wel even" en/of "ik schiet je kapot" en/of "Kom uit de auto. Het is afgelopen met jou. Ik schiet je dood en dan voor onze moeder" en/of "Nou moet je die dingen nog eens zeggen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij, verdachte, op of omstreeks 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand [adres verdachte]) ongeveer 205 hennepplanten , althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde geconcludeerd tot nietigheid van de dagvaarding, stellende, zakelijk weergegeven, dat het met een vuurwapen afvuren van een of meer kogels in de richting van het lichaam van een ander op zich geen letsel of pijn bij die ander hoeft te veroorzaken. Dit laatste is slechts het geval als die ander wordt geraakt, hetgeen niet is ten laste gelegd.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde onvoldoende duidelijk is, nu niet is vermeld dat het slachtoffer daadwerkelijk is geraakt en daardoor letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. Nu de dagvaarding niet voldoet aan de gestelde eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde nietig verklaren.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 subsidiair.
hij op 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool een kogel heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk FN, type "Browning High Power" voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"ik schiet je kapot" en "Kom uit de auto. Het is afgelopen met jou. Ik schiet je dood en dan voor onze moeder";
4.
hij op 20 maart 2005 in de gemeente Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand [adres verdachte]) 205 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Bijzondere overwegingen
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman geconcludeerd tot vrijspraak, nu - kort gezegd - bij verdachte het (voorwaardelijk) opzet ontbrak om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank verwijst voor de argumenten van de raadsman naar de door hem ter terechtzitting van 4 april 2006 overgelegde pleitnota.
De rechtbank overweegt in verband met dit verweer het volgende.
Verdachte had al enige tijd ruzie met zijn broer, die naast hem woonde. Ook op 20 maart 2005 is er tussen beide broers een woordenwisseling geweest. Op enig moment heeft verdachte zijn vriendin en haar kinderen naar hun huis gebracht. Vervolgens is verdachte naar zijn woning teruggekomen en heeft op het moment dat zijn broer in de auto zat, het pistool gericht op zijn broer, waarbij er door verdachte ook bedreigingen zijn geuit, zoals onder 3 is bewezen verklaard. Toen de broer van verdachte gelegenheid kreeg om de auto verlaten, is de broer gaan rennen. Verdachte heeft toen op zijn broer geschoten, waardoor deze geraakt werd.
Onder die omstandigheden en gezien de eerder door verdachte geuite bedreigingen acht de rechtbank het onaannemelijk, zoals door de raadsman aangevoerd, dat verdachte slechts op de knieën van het slachtoffer wilde schieten en is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door onder vorenomschreven omstandigheden te handelen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn broer door de afgevuurde kogel dodelijk zou kunnen worden getroffen.
Met betrekking tot de onder 3 bewezenverklaarde bedreigingen acht de rechtbank aannemelijk dat deze bedreigingen door verdachte zijn geuit jegens het slachtoffer in de Papiamento taal. De rechtbank stelt zich op het standpunt dat duidelijk is dat de in de tenlastelegging vermelde bewoordingen de Nederlandse vertaling zijn van de in de Papiamento geuite bedreigingen, gelet op hetgeen [slachtoffer] en de getuige [X] hierover hebben verklaard.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 subsidiair:
poging tot doodslag;
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door drs. J.H.A.M. Kobussen, psycholoog, en mr. C.M.M. Vleugels, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater ieder een rapport, gedateerd 1 december 2005 respectievelijk 11 oktober 2005, opgemaakt, welke rapporten vermelden -zakelijk weergegeven- als conclusie:
dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de beide rapporten gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van de straf heeft de raadsman gepleit voor een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een lang voorwaardelijk gedeelte.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Het voormelde rapport van drs. J.H.A.M. Kobussen, psycholoog, houdt in:
Betrokkene heeft zijn probleem door zijn handelen niet opgelost. Er is geen einde gekomen aan de bedreiging waarin hij leeft. Betrokkene was tot op heden niet sterk genoeg om voor zich op te komen tegenover zijn broer. Betrokkene heeft zijn emoties en frustraties naar zijn broer niet verwerkt, hij kan hier niet effectief en rationeel mee omgaan. Daarbij heeft betrokkene in enige mate probleem met het reguleren van zijn impulsen en agressie als hij zich in de hoek gedreven voelt. Al deze factoren maken dat de kans op recidive aanzienlijk is.
Betrokkene zal baat hebben bij een therapie waarbij hij leert effectief om te gaan met zijn ambivalente gevoelens en handelen jegens zijn broer maar tevens ook jegens zijn moeder. Waarbij hij leert zijn gevoelens en de daaruit voortvloeiende emoties en impulsen een plek te geven. Verder zal de behandeling zich moeten richten op het reduceren van de angstgevoelens van betrokkene en hem helpen zijn dagelijks leven en werk weer op te pakken. Daarbij verdient de gezinssituatie van betrokkene ook aandacht. Behandeling zou kunnen worden uitgevoerd in het kader van een TBS met voorwaarden, gezien de ernst van het delict en de kans op recidive en het gevaar wat daarbij bestaat.
Het voormelde rapport van mr. C.M.M. Vleugels, psychiater, houdt voorts in:
Betrokkenes persoonlijkheidsstoornis predisponeert voor recidive. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat met name bij stressverhogende zaken in de omgeving (conflicten, relationele problemen) de kans op agressief gedrag, samenhangend met zijn sterk verhoogde krenkbaarheid op grond van zijn narcistische persoonlijkheidstrekken, aanzienlijk is te achten.
Het is noodzakelijk dat betrokkene wordt gestructureerd. In wezen ontbeert betrokkene voldoende empathische vermogens om op een stabiele, zelfstandige wijze door het leven te gaan. Aldus zal hij moeten worden ‘ondersteund’ met externe structuur, welke opgelegd dient te zijn, omdat hij zelf niet of nauwelijks inzicht heeft in de (ernst van de) eigen problematiek. De ernst van zijn persoonlijkheidsproblematiek en de grote kans op recidive maken noodzakelijk dat een dergelijke structurerende behandeling plaatsvindt binnen stevige juridische contouren. Ondergetekende adviseert derhalve betrokkene de maatregel van TBS op te leggen met als voorwaarde dat betrokkene zich laat opnemen in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis, alwaar betrokkenes persoonlijkheid nader zal worden onderzocht en het effect van (antipsychotische) medicatie kan worden bezien, medicatie gericht op het verminderen van de desorganisatie in de persoonlijkheid en de daarbij horende paranoïde perceptie van de realiteit.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de op te leggen straf als volgt.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd aan personen die bepaalde strafbare feiten hebben gepleegd, terwijl bij hen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De ervaring leert evenwel dat met een behandeling vaak langere tijd gemoeid is en dat in sommige gevallen de behandeling niet tot het beoogde resultaat leidt. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling kan daarom voor een veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben. Om die reden verdient het de voorkeur dat de rechtbank bij haar afweging ook oog heeft voor eventueel minder verstrekkende alternatieven.
De rechtbank acht in dezen een langdurige gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel meer aangewezen dan de ingrijpende maatregel van terbeschikkingstelling. Bij deze afweging heeft onder meer meegespeeld dat verdachte in deze optie aansluitend op zijn detentie met hulp van de reclassering behandeld kan worden.
Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de in de beslissing nader te noemen bijzondere voorwaarde stellen. Bij het stellen van deze bijzondere voorwaarde heeft de rechtbank de adviezen van de psycholoog Kobussen en psychiater Vleugels voornoemd in aanmerking genomen.
De rechtbank acht termen aanwezig om aan de op te leggen voorwaardelijke straf een proeftijd te verbinden van drie jaren.
Voorts heeft de rechtbank bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarnaast is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat hij nog niet eerder is veroordeeld.
Het beslag
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde is begaan of voorbereid.
Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart de dagvaarding, met betrekking tot het onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde, nietig;
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER JAREN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot EEN JAAR, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van drie jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen, ook indien zulks inhoudt behandeling bij een psychiater of psycholoog, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten
10026540 1 1 munitie
scherpe patroon;
10026540 2 1 pistool
zilverkleurig wapen voorzien van zwart handvat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 april 2006, zijnde mr. J.P.M. Schwillens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.