RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700674-05
Datum uitspraak: 11 april 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 januari 2006 en 28 maart 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [woonplaats verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, verdachte, op of omstreeks 3 oktober 2005 te Hoensbroek in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een doorgebroken/afgebroken (stofzuiger)buis, in elk geval met een metalen buis meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) heeft geslagen en/of (telkens) heeft gestompt tegen het hoofd en/of tegen een arm, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal (telkens) heeft gestoken en/of (telkens) heeft gesneden in een arm, in elk geval in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 3 oktober 2005 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een doorgebroken/afgebroken (stofzuiger)buis, in elk geval met een metalen buis meermalen, althans eenmaal (telkens) heeft geslagen en/of (telkens) heeft gestompt tegen het hoofd en/of tegen een arm, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal (telkens) heeft gestoken en/of (telkens) heeft gesneden in een arm, in elk geval in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij, verdachte, op of omstreeks 3 oktober 2005 te Hoensbroek in de gemeente Heerlen, [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door toen aldaar opzettelijk dreigend, in elk geval op dreigende wijze een mes te tonen aan die [naam slachtoffer 2], en/of (daarbij) tegen die [naam slachtoffer 2] dreigend, in elk geval op dreigende toon te zeggen: "zal ik je neus eraf snijden of je tong eruit?" en/of "Je hebt geluk, ik heb het je vader beloofd maar anders had ik je dood gemaakt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij, verdachte, op of omstreeks 10 september 2005 te Hoensbroek in de gemeente Heerlen, een opvouwbaar mes, zijnde dit mes een wapen van de categorie IV, onder 7, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, heeft gedragen en wel op de openbare weg, te weten de Gravin van Schonbornlaan, in elk geval op een openbare weg;
hij, verdachte, op of omstreeks 10 september 2005 te Hoensbroek in de gemeente Heerlen, [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik steek je kapot. Ik weet je wel te vinden. Ik kom wel naar je toe", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij, verdachte, daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp richtte, althans gericht hield op het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 3].
Van het tenlastegelegde onder 1 kan worden bewezen dat verdachte [naam slachtoffer 1] met een stofzuigerbuis meermalen tegen het hoofd en een arm heeft geslagen en met een mes in diens arm heeft gestoken.
Door het slaan met een stofzuigerstang op het hoofd van [naam slachtoffer 1] kan de dood van voornoemde [naam slachtoffer 1] kennelijk niet worden bewerkstelligd. Verdachte zou dat ongeveer 10 keer hebben gedaan zonder dat [naam slachtoffer 1] enig noemenswaardig letsel op zijn hoofd heeft opgelopen. Evenmin kan door het steken van het mes in de arm van [naam slachtoffer 1] de dood van voornoemde [naam slachtoffer 1] worden bewerkstelligd. De verdachte moet daarom van het primair onder 1. tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. subsidiair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 3 oktober 2005 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een doorgebroken/afgebroken stofzuigerbuis, meermalen, heeft geslagen tegen het hoofd en een arm van voornoemde [naam slachtoffer 1] en met een mes heeft gestoken in een arm van voornoemde [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 3 oktober 2005 te Hoensbroek in de gemeente Heerlen, [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door toen aldaar opzettelijk dreigend een mes te tonen aan die [naam slachtoffer 2], en (daarbij) tegen die [naam slachtoffer 2] dreigend te zeggen: "zal ik je neus eraf snijden of je tong eruit?";
hij op 10 september 2005 te Hoensbroek in de gemeente Heerlen, een opvouwbaar mes, zijnde dit mes een wapen van de categorie IV, onder 7, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, heeft gedragen en wel op de openbare weg, te weten de Gravin van Schonbornlaan;
hij op 10 september 2005 te Hoensbroek in de gemeente Heerlen, [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik steek je kapot. Ik weet je wel te vinden. Ik kom wel naar je toe".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair, 2. en 4. meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Feit 2:
bedreiging met zware mishandeling.
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouwe heeft namens verdachte ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit het verweer gevoerd dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding toen hij [naam slachtoffer 3] bedreigde met enig misdrijf tegen het leven gericht. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat [naam slachtoffer 3] verdachte eerst heeft geslagen.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier niet aannemelijk dat [naam slachtoffer 3] verdachte heeft geslagen of dreigde te gaan slaan op of vlak voor het moment waarop verdachte besloot om [naam slachtoffer 3] met een mes te bedreigen.
De rechtbank gaat daarbij uit van de aangifte van [naam slachtoffer 3] alsmede van de verklaring afgelegd door [naam getuige]. Volgens deze verklaringen is verdachte op [naam slachtoffer 3] afgelopen en heeft hij een dreigende houding aangenomen. Derhalve kan er geen sprake zijn van een geboden noodzakelijke verdediging zoals vereist in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep op noodweer verwerpt de rechtbank dan ook.
Ten aanzien van verdachte is door dr. C.E.P. Dillen, forensisch psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport, gedateerd 2 januari 2006, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie:
- Psychiatrisch diagnostisch weerhouden we bij onderzochte overwegend een persoonlijkheidsstoornis met B-cluster kenmerken, alsook een neiging tot middelenabusus, waarbij het misbruik van cocaïne in remissie is en er nog een cannabisabusus bestaat. Daarnaast is er klinisch sprake van een zwakkere begaafdheid;
- ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren de kenmerken van hoger genoemde stoornissen ook aanwezig, waarbij het enkel de persoonlijkheidsstoornis betreft die een wezenlijke invloed gehad heeft op het tot stand komen van de feiten;
- de ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van onderzochte beïnvloedde zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, in die mate dat het ten laste gelegde grotendeels vanuit pathologie verantwoord kan worden;
- op grond hiervan is, op basis van de factor gemengde stoornis, een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid te adviseren.
Ten aanzien van verdachte is door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycoloog/neuropsycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, ingekomen d.d. 3 februari 2006, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie:
- betrokkene is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Er is sprake van (lichte) zwakzinnigheid, van een persoonlijkheidsstoornis met overwegend afhankelijke kenmerken en van neuropsychologische afwijkingen die de mogelijkheid tot impulsbeheersing inperken. Er zijn tevens aanwijzingen voor misbruik van drugs, al dan niet in oorzakelijk verband met de gebrekkige impulsbeheersing;
- de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde;
- de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis waren van invloed op betrokkene’s gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het ten laste gelegde, voor zover dat bewezen wordt, daaruit verklaard zou kunnen worden;
- indien het ten laste gelegde wordt bewezen adviseert ondergetekende dit in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1. primair, 2., en 4. zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt en ter zake van feit 3 zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 150,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van drie dagen.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van het onder 4. tenlastegelegde een beroep gedaan op noodweer en bepleit voor de overige tenlastegelegde feiten een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan het voorarrest alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde onder 1. subsidiair en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Blijkens de zich in het dossier bevindende verklaringen heeft verdachte in het wilde weg stekende bewegingen gemaakt richting [naam slachtoffer 1] en hem daarbij aan zijn arm verwond. Door de onbesuisde wijze waarop verdachte met een mes stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt, had het slachtoffer dusdanig aan zijn arm verwond kunnen raken dat hij zijn arm niet meer zou kunnen gebruiken. De rechtbank rekent verdachte dit gedrag eens te meer aan daar geen enkele reden is gebleken die dit agressieve gedrag van verdachte begrijpelijk zou kunnen maken.
Hierdoor is het ook eens te meer verwerpelijk dat verdachte [naam slachtoffer 2] een mes heeft getoond en hem heeft gedreigd om zijn neus of tong er af te snijden.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ook op 10 september een mes bij zich droeg en dat mes heeft gebruikt om een ander te bedreigen.
In de omstandigheid dat zulks in de voorlichtingsrapportage van de reclasseringswerker P. Willems en in de psychologische rapportage van drs. A.F.J.M. Zwegers en psychiatrische rapportage van dr. C. Dillen wordt geadviseerd en gegeven de bereidverklaring ter terechtzitting van verdachte daaraan mee te zullen werken, zal tevens verplicht reclasseringscontact worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk gedeelte van na te melden straf, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
De rechtbank zal ter zake van het onder 3. bewezenverklaarde een geldboete opleggen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 2] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] aan haar vordering ten grondslag gelegde schade niet komen vast te staan, zodat deze vordering dient te worden afgewezen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 45, 57, 62, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. subsidiair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair, 2. en 4. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWINTIG MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot zes maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, danwel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor onder 3. bewezenverklaarde tot een geldboete van € 150,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van drie dagen;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer 2] ;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. Th.J.M. Oostdijk en mr. B. Damen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2006, zijnde mr. Th.J.M. Oostdijk buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.