ECLI:NL:RBMAA:2006:AV7912

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
203750 CV EXPL 05-3123
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit overeenkomst van opdracht met betrekking tot tuinwerkzaamheden

In deze zaak heeft [Eiser] een vordering ingesteld tegen [Gedaagden] op basis van een overeenkomst van opdracht voor tuinwerkzaamheden. De vordering betreft een bedrag van € 3.155,82, dat [Eiser] stelt te vorderen op basis van een gefactureerd bedrag van € 3.806,25, waarvan [Gedaagden] slechts € 1.200,= heeft betaald. De procedure begon met een dagvaarding op 29 september 2005, waarna partijen hun standpunten hebben toegelicht en bewijsstukken hebben overgelegd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was, maar dat de voorwaarden en de prijsstelling onduidelijk waren. De rechter merkte op dat de partijen een geschil hebben voorgelegd aan de rechter over een kwestie die grotendeels buiten de officiële kanalen is gehouden, wat de rechtspraak in een lastig parket plaatst. De kantonrechter heeft de vordering van [Eiser] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de prijs voor de geleverde diensten op € 2.000,= inclusief BTW is vastgesteld. [Gedaagden] is veroordeeld tot betaling van € 800,= met wettelijke rente, terwijl de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 29 maart 2006 door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht en Sittard-Geleen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Sittard-Geleen
rolno: 3123/05
zaakno: 203750
vonnis d.d. 29 maart 2006
in de zaak van:
de vennootschap onder firma [Naam eiser],
gevestigd en kantoorhoudend te [Woonadres eiser],
verder ook te noemen: [Eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. P.J.L. Otten te Maastricht (Online Juristen Maastricht),
tegen:
[Naam gedaagde sub 1]
en
[Naam gedaagde sub 2],
beiden wonend te [Woonadres gedaagden],
verder ook te noemen: [Gedaagden],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J de Wit / mr. H.L.M. Vroemen te Amsterdam (DAS Rechtsbijstand).
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[Eiser] heeft bij dagvaarding van 29 september 2005 een vordering ingesteld tegen [Gedaagden] en heeft zich daarvoor mede beroepen op vijf (deels meervoudige) aan het exploot van dagvaarding gehechte producties in fotokopievorm.
[Gedaagden] heeft (bij niet-ondertekende conclusie) schriftelijk geantwoord onder overlegging van vijf gefotokopieerde producties (genummerd 6 tot en met 10, eveneens deels meervoudig).
Vervolgens hebben partijen voor repliek respectievelijk dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. MOTIVERING
a. het geschil
[Eiser] vordert de veroordeling van [Gedaagden] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en tevens hoofdelijk tot betaling van € 3.155,82 met de bedongen rente over een bedrag van € 2.606,25 vanaf 29 augustus 2005 tot de voldoening, onder verwijzing bovendien van [Gedaagden] in de proceskosten. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht krachtens welke [Eiser] voor [Gedaagden] werkzaamheden onder bijlevering van materialen heeft verricht tot een gefactureerd bedrag van € 3.806,25, in mindering waarop [Gedaagden] slechts € 1.200,= (contant) betaald heeft om in weerwil van aanmaning het restant onbetaald te laten. Van de vordering maken naast de hoofdsom van € 2.606,25 bedragen aan vervallen contractuele rente (€ 143,57) en incassokosten (€ 406,= ) deel uit.
[Gedaagden] acht zich met betaling van € 1.200,= volledig gekweten ter zake van (dat gedeelte van) de opdracht tot levering en plaatsing van een hekwerk of afrastering. Volgens [Gedaagden] luidde de afspraak ten aanzien van deze aanvulling van de oorspronkelijke opdracht tot een 'winterbeurt' van de tuin dat [Eiser] voor een dergelijk bedrag van € 1.200,= all in het hekje in de voortuin zou verzorgen. Als op de factuur met datum 29 maart 2004 tevens een post meerwerk voor € 861,56 voorkomt, wenst [Gedaagden] ook deze niet te betalen omdat zij 'ten zeerste niet te spreken' is over de kwaliteit van dergelijk meerwerk.
Gedetailleerdere feitelijke en juridische stellingnamen aan deze of gene zijde zullen onder c. worden genoemd en beoordeeld indien en voor zover zij relevant kunnen worden geacht en niet reeds onder de vaststaande feiten sub b. aan de orde zijn gekomen.
b. de feiten en omstandigheden
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of niet-deugdelijk weersproken, en ten dele op grond van onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
- [Gedaagden] heeft [Eiser] in november 2003 verzocht om een offerte voor een zogeheten 'winterbeurt' voor de tuin bij haar woning aan de [Woonadres gedaagden].
- Deze offerte, waarin tevens een aantal specifiek omschreven (extra) werkzaamheden waaronder aanpassing van de voortuin is aangeduid, heeft [Eiser] ([Naam vennoot van eisende partij]) in twee gedeelten op 28 november 2003 respectievelijk 10 december 2003 aan [Gedaagden] gestuurd.
- De optelsom van de twee aldus geoffreerde bedragen is, blijkens met de pen (door [Naam vennoot van eisende partij]) bijgeschreven tekst op het tweede deel van de offerte, nader gesteld op een bedrag van € 5.300,= 'zonder b.t.w. incl. het knippen v.d. Hagen'.
- Gesteld noch gebleken is dat [Gedaagden] deze offerte(s) van haar handtekening voorzien aan [Eiser] heeft geretourneerd, maar partijen zijn het erover eens dat de bedongen prijs voor het totaal € 5.300,= was.
- Met dagtekening 29 maart (zonder jaartal) heeft [Eiser] / [Naam vennoot van eisende partij] de klant een handgeschreven rekening ('nota') voor de winterbeurt en de aanleg van de voortuin overhandigd voor bedragen van respectievelijk € 2.700,= en € 2.600,=, tezamen de som van € 5.300,= .
- Op 10 maart 2004 had [Gedaagden] (blijkens een zich bij de stukken bevindende kopie van een handgeschreven kwitantie) à contant € 2.500,= aan [Naam vennoot van eisende partij] betaald en op 3 april 2004 heeft zij nog eens (op dezelfde manier) € 4.000,= betaald.
- [Eiser] / [Naam vennoot van eisende partij] heeft met dagtekening 29 maart 2004 aan [Gedaagden] een factuur gestuurd 'voor het leveren + plaatsen van een lage afrastering + meerwerk' voor een totaal van € 3.806,25 inclusief BTW (met het handgeschreven bijschrift: 'op 3 april contant 1200,-')
c. de beoordeling
De kantonrechter spreekt zijn oprechte verbazing uit over het feit dat partijen, zonder daar verder een woord aan vuil te maken, het normaal lijken te vinden een geschil ter beslechting aan de overheidsrechter voor te leggen over een kwestie die zij blijkens diverse stukken geheel of grotendeels juist buiten de officiële kanalen hebben willen houden. Het gaat hier immers om een economische transactie in het zwarte (of grijze) circuit die in elk geval tot en met 3 april 2004 naar de vorm gericht is geweest op het ontgaan van belastingverplichtingen. De aangepaste offerte zonder BTW-post, de contante betalingen van 10 maart 2004 en 3 april 2004 en de handgeschreven 'nota' van 29 maart (kennelijk 2004) laten nauwelijks een andere conclusie toe dan dat [Gedaagden] ter besparing van een belastingkostenpost en [Eiser] om deze reden en mogelijk ook andere redenen er (voor zichzelf) goed aan hebben menen te doen de Nederlandse fiscus om de tuin te leiden of het nakijken te geven. Daarmee is per saldo de Nederlandse bevolking, waaronder degenen die wel correct belasting betalen, de normaliter over transacties als de onderhavige verschuldigde belasting als bijdrage aan het overheidsbudget onthouden. Partijen en haar gemachtigden realiseren zich klaarblijkelijk onvoldoende dat het functioneren van de Nederlandse rechtspraak van financiering uit de openbare belastingmiddelen afhankelijk is en dat het uiterst inconsequent is de uitgang van een zwarte transactie door deze rechtspraak te laten bewaken en afdichten.
Wat hier verder ook van zij, de kantonrechter zal de hem opgedragen taak vervullen en uitspraak doen in dit geschil. Zulks verder ook ongeacht het wellicht met het voorgaande samenhangende feit dat partijen elk een nogal selectieve kijk op de zaak hebben en wel veel woorden gebruiken, maar op een of meer kernpunten evident in gebreke blijven om precieze gegevens te verschaffen of inconsequenties te verklaren.
Dit zal mede de afloop van deze zaak bepalen.
Essentieel onderwerp van twist is de vraag of de in de loop van de werkzaamheden aan de opdracht gegeven uitbreiding voor een tevoren bedongen prijs (€ 1.200,=, de visie van [Gedaagden]) zou worden uitgevoerd of dat met een geheel of ten dele open begroting zou worden gewerkt (het standpunt van [Eiser]). Uit niets blijkt dat [Eiser] [Gedaagden] (zoals wel is gebeurd ten aanzien van de rest van de opdracht) een duidelijke offerte heeft gestuurd of dat - op papier - een prijs is vastgelegd. Het als onderdeel van productie ('produktie') 5b ingebrachte stuk betreft slechts een gedachtewisseling tussen De Daal Tuindecoratie N.V. te Zutendaal en [Eiser] en niet of onvoldoende is gesteld dat de daarin voorkomende getypte prijs, laat staan de handmatig bijgeschreven tekst, onderwerp van gesprek is geweest tussen [Eiser] en [Gedaagden]. Het had op de weg gelegen van [Eiser] concrete feiten en dito omstandigheden te stellen - en bij tegenspraak te bewijzen, althans met concrete middelen te bewijzen aan te bieden - die zouden kunnen duiden op een bepaalde inhoud van de aanvullende opdracht, met name op het punt van de prijs ('het loon en de onkosten' in de terminologie van artikel 7:400 e.v. BW). [Eiser] laat na om ter zake man en paard te noemen en aan de hand van stukken te adstrueren. Dat de fax van De Daal zou zijn doorgestuurd aan [Gedaagden] ([Naam gedaagden] betwist de ontvangst) blijft al in de lucht hangen: de betrokken personen worden niet genoemd, datum en tijdstip ontbreken, evenals documenten ten aanzien van die verzending en nadere omstandigheden die op de ontvangst zouden kunnen wijzen worden niet aangevoerd. Veel belangrijker is nog (voor de vraag naar de uiteindelijke wilsovereenstemming) dat [Eiser] niet stelt wie van de twee echtgenoten vervolgens wanneer en hoe met deze 'offerte' akkoord zou zijn gegaan en of en, zo ja, welke prijs, prijsindicatie of prijsprocedure daarbij is afgesproken. Nergens noemt [Eiser] te dien aanzien specifieke en controleerbare (eventueel bewijsbare) gegevens, zodat moet worden geconcludeerd dat zij in dit opzicht niet voldoet aan haar gemotiveerde stelplicht en het baat haar niet dat zij - overigens evenmin geconcretiseerd - bewijs ter zake aanbiedt. Dat een afspraak tot levering en plaatsing van het hekje wel gemaakt is, volgt uit de stellingen van [Gedaagden], maar de condities zijn onduidelijk gebleven. Zelfs het bedongen zijn van algemene voorwaarden, waarvoor noch ten aanzien van de hoofdopdracht noch ten aanzien van de aanvullende opdracht - mede bij gebreke van een schriftelijke acceptatie - voldoende aanwijzingen zijn geleverd, staat in dit vage geheel van afspraken niet vast.
Onder deze omstandigheden moet de kantonrechter voor de prijsstelling terugvallen op de wettelijke regeling in Boek 7 BW, Titel 7, afdeling 1. Artikel 7:405 en artikel 7:406 BW kunnen aanknopingspunten bieden, zij het dat [Eiser] haar kosten ('onkosten' in termen van de wet) en arbeid onvoldoende met documenten heeft onderbouwd en niet heeft aangetoond dat een totaalprijs van € 1.200,= zoals [Gedaagden] verdedigt een te gering werkelijkheidsgehalte zou hebben (mede in het licht van de verder door deze klant aan [Eiser] gespendeerde kosten). In dit verband is tevens relevant dat [Eiser] niet verklaart waarom dit deel van de opdracht wel met een formele factuur en opneming van een afzonderlijke BTW-post is afgesloten en de (veel belangrijker en omvangrijker) rest van de opdracht niet. De kantonrechter, die van [Eiser] geen aanknopingspunt voor vaststelling van 'het gebruik' in de sector voor de loonbepaling aangereikt heeft gekregen, zal daarom loon en kosten tezamen naar redelijkheid begroten en stellen op € 2.000,= inclusief BTW. Daarin moet dan tevens een bedrag begrepen worden geacht voor niet op het 'hekje' betrekking hebbend meerwerk, waarvan [Gedaagden] erkent dat dit wel is verricht, maar waarover zij thans klachten meent te moeten uiten ('ten zeerste', zodat zij ook 'ten zeerste' niet wenst te betalen). Omdat de 'klachten' van [Gedaagden] zich niet hebben gemanifesteerd in een ingebrekestelling en omdat ook in het bestek van deze procedure geen tegenvordering tot ontbinding en/of schadevergoeding is ingesteld, moet dit op vermeende tekortkoming van [Eiser] gerichte verweer van [Gedaagden] worden gepasseerd. Hetzelfde geldt voor de in één regel afgedane opmerking van [Gedaagden] over 'non-conformiteit hekje'. Omdat [Gedaagden] van de thans in redelijkheid begrote prijs van € 2.000,= de som van € 1.200,= heeft voldaan, zal zij tot aanvullende betaling van € 800,= worden veroordeeld. Voor toewijzing van contractuele rente bestaat onvoldoende grond, terwijl de wettelijke rente niet eerder dan ingaande de datum van dagvaarding wordt toegewezen bij gebreke van specifieke aanwijzingen van eerder verzuim (zowel door onduidelijkheid over afspraken, prijs en termijnstelling als door niet-toepasselijkheid van algemene voorwaarden). Omdat steeds van een onjuist gebleken aanname aan de zijde van [Eiser] is uitgegaan, leent ook de gevorderde vergoeding van incassokosten zich niet voor toewijzing.
Omdat partijen over en weer in relevante mate in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten in die zin worden gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt [Gedaagden], hoofdelijk in die zin dat de partij die betaalt ervoor zorgt dat de ander in zoverre zal zijn gekweten, om aan [Eiser] tegen bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 800,= met de wettelijke rente vanaf 29 september 2005 tot de datum van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht alsmede te Sittard-Geleen, en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van woensdag 29 maart 2006.
Zaaknummer: 203750-CV EXPL-05-3123
vonnis