ECLI:NL:RBMAA:2006:AV7290

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-703376-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het meermalen bewerken van hennep met vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie

Op 28 maart 2006 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het meermalen bewerken van hennep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 106 dagen en een geldboete van € 10.000,-. De verdachte werd vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat zijn rol niet voldoende was om te concluderen dat hij deel uitmaakte van een gestructureerd samenwerkingsverband dat tot doel had misdrijven te plegen.

De rechtbank overwoog dat voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie vereist is dat er sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband. In dit geval was er wel een samenwerkingsverband, maar de rol van de verdachte was niet zodanig dat hij als deelnemer aan deze organisatie kon worden aangemerkt. De rechtbank baseerde haar beslissing op de inhoud van de bewijsmiddelen en de feiten en omstandigheden die tijdens de zittingen naar voren waren gekomen.

De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend was, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De rechtbank verklaarde de dagvaarding nietig voor het derde ten laste gelegde feit, omdat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van duidelijkheid. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld voor het meermalen bewerken van hennep, terwijl de andere ten laste gelegde feiten niet bewezen werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703376-05
Datum uitspraak: 28 maart 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 december 2005 en 14 maart 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 30 augustus 2005in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Den Bosch,in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen waartoe (naast verdachte) behoorden medeverdachten en/of anderen of een ander, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk (al dan niet in de uitoefening van een bedrijf) telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep en/of hennepplanten (art. 3 jo. 11 van de Opiumwet);
- het opzettelijk aanwezig hebben van (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hennepplanten (art. 3 jo. 11 van de Opiumwet),
- het plegen en/of medeplegen van opzetheling (art. 416 Sr.);
- witwassen (art. 420bis Sr.);
- het plegen en/of medeplegen van diefstal van elektriciteit, al dan niet door middel van braak/verbreking (art 311 Sr.);
2.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks het tijdvak van 1 april 2004 tot en met 30 augustus 2005in de gemeente(n) Maastricht, Stein, Geleen en/of Landerd, in elk geval in de arrondissementen Maastricht en/of Den Bosch, in elk geval in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk(al dan niet in de uitoefening van een bedrijf)heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden of een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten in hennepplantages en/of (zogenaamde) (hennep)stekkenplantages en/of (een) loods(en) te:
- Maastricht, adres X (zaak 0) en/of
- Stein, adres (zaak 2) en/of
- Geleen, adres (zaak 4) en/of
- Schaijk, gemeente Landerd, adres (zaak 5) en/of
- Maastricht, adres (zaak 12);
3.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks het tijdvak van 1 april 2004 tot en met 30 augustus 2005, in de arrondissementen Maastricht en/of 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, een of meermalen(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een of meer elektriciteitsleveranciers, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde geconcludeerd tot de nietigheid van de dagvaarding, stellende, zakelijk weergegeven, dat de dagvaarding met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde niet voldoet aan de daaraan bij artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eis van duidelijkheid.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde onvoldoende duidelijk is op welk feitencomplex de steller van de tenlastelegging doelt, zodat onvoldoende duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen. Nu de dagvaarding niet voldoet aan de gestelde eis van duidelijkheid van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde nietig verklaren.
De vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er geen sprake is van een criminele organisatie, op de gronden die in de door hem overgelegde pleitnota zijn vervat. De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 ten lastegelegde.
De rechtbank overweegt in verband met dit verweer het volgende.
Voor een bewezenverklaring terzake overtreding van artikel 140 van het Wetboek van strafrecht is vereist dat sprake is van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
In de visie van de rechtbank heeft met betrekking tot de adres X te Maastricht tussen bepaalde personen een gestructureerd samenwerkingsverband bestaan. Verdachtes rol hierbij is evenwel niet dusdanig geweest dat ook hij heeft deelgenomen aan deze criminele organisatie.
De verdachte dient derhalve van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij meermalen in het tijdvak van 1 april 2004 tot en met 30 augustus 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bewerkt hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten in Maastricht, adres X.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke als volgt moeten worden gekwalificeerd.
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en
- een geldboete van € 13.000,-, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De raadsman heeft nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde en subsidiair vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bepleit. In geval van bewezenverklaring heeft de raadsman gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis en daarnaast eventueel nog een voorwaardelijke straf in combinatie met een werkstraf.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
De rechtbank acht het daarnaast passend om aan verdachte een geldboete op te leggen voor het hieronder te vermelden bedrag.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het onder 3 ten laste gelegde;
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van honderdzes dagen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tevens tot een geldboete € 10.000,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2006.