RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700775-05, 03/700394-05 (VTVV)
Datum uitspraak: 28 februari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost – Huis van Bewaring Ter Peel te Evertsoord.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 10 november 2005 te Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een doosje met aftershave (merk Man), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Aldi, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
De raadsman heeft gesteld dat het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk is in de vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat verdachte eerder door de meervoudige kamer in het arrondissement Maastricht bij vonnis van 21 september 2005 is veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de reclassering te stellen richtlijnen, ook indien dit inhoudt het ondergaan van een behandeling in PC Vijverdal, danwel in een gelijksoortige instelling, zolang deze reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
Nu de reclassering echter niet heeft zorggedragen voor een opname in Vijverdal of een gelijksoortige instelling en verdachte ook overigens niets van de reclassering heeft vernomen gedurende de proeftijd, is het aan het openbaar ministerie te wijten dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Zolang verdachte niet behandeld wordt, zal zij over de schreef gaan, hetgeen haar dan ook niet kan worden verweten.
Gelet op het bovenstaande dient het openbaar ministerie zowel in de hoofdzaak alsmede in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, aangezien het tot de eigen verantwoordelijkheid van verdachte behoort om geen strafbare feiten te plegen. De omstandigheid dat verdachte, die volgens mededeling van haar raadsman sinds 3 oktober 2005 weer op vrije voeten was, nog geen behandeling onderging in PC Vijverdal, doet daaraan niet af.
Van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, zoals door de raadsman betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen sprake.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 10 november 2005 te Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een doosje met aftershave (merk Man), toebehorende aan de Aldi.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders.
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair - naar de rechtbank begrijpt – tot het opleggen van een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de reclassering te stellen richtlijnen, in ieder geval inhoudende het ondergaan van een behandeling in Vijverdal, danwel in een gelijksoortige instelling, zolang deze reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, bepleit.
De rechtbank stelt voorop dat zij de inhoud van het psychologisch rapport en het psychiatrisch rapport, welke rapporten zijn opgemaakt met het oog op de strafzitting van 7 september 2005 bij de beoordeling van de persoon van verdachte zal betrekken, omdat er - behoudens het plegen van het thans bewezen verklaarde delict - geen enkele aanwijzing is dat er enige verandering is opgetreden in de situatie van de verdachte, zoals omschreven in voornoemde rapporten. Om dezelfde reden zal de rechtbank ook het RISC-onderzoek, dat heeft geresulteerd in het rapport van mevrouw Verhoeven en mevrouw Danen van de Mondriaan Zorggroep d.d. 15 juli 2005, bij haar beoordeling betrekken.
Het rapport d.d. 10 april 2005 van drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, houdt onder meer in:
11. Beantwoording van de vraagstelling
1. Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met chronische afhankelijkheid van middelen (heroïne). (...)
5. Factoren voortkomend uit de stoornis die van belang zijn voor de kans op recidive zijn de gebrekkige gewetensfunctie, het egocentrisch gericht zijn, het onvermogen zich in anderen in te leven, de impulsiviteit en de heroïneverslaving die zij moet bekostigen. Andere relevante condities: de betrokkene is zeer weinig maatschappelijk ingebed. Haar ziekte is ernstig en op termijn levensbedreigend, waardoor zij letterlijk ‘niets meer te verliezen heeft’, wat het streven naar lust in de hand werkt. De lijst met delicten is zeer uitgebreid, het is haar levensstijl geworden. Zij is zeer weinig gemotiveerd een en ander te veranderen. De hier geschetste factoren beïnvloeden elkaar in negatieve zin.
Het rapport d.d. 9 april 2005 van dr. C.E.P. Dillen, forensisch psychiater, houdt onder meer in:
13. Beantwoording van in de inleiding van dit rapport geformuleerde vragen
1. Psychiatrisch diagnostisch weerhouden we bij onderzochte een ernstige persoonlijkheidspathologie met antisociale en vermijdende kenmerken. Daarnaast en secundair is er een verslavingsproblematiek aan heroïne en rustgevende middelen.
(...)
5a. De kans op recidive is als zijnde relatief groot in te schatten. (...) We hebben hierbij te maken met een combinatie van persoonlijkheidsstoornis en middelengebruik. (...)
Op grond van voornoemde rapporten en mede op grond van de RISC-onderzoek, inhoudende dat verdachte reeds vele jaren verslaafd is, is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte sprake is van verslavingsproblematiek en andere problematiek, te weten een persoonlijkheidsstoornis.
De rechtbank heeft in verband met de op te leggen maatregel in aanmerking genomen dat:
- blijkens het onderzoek ter terechtzitting, het RISC Onderzoek d.d. 15 juli 2005 van mevrouw H. Danen en mevrouw M. Verhoeven, respectievelijk reclasseringswerker en zorgcoördinator JVZ Limburg bij de Mondriaan Zorggroep, de verdachte een ‘langjarig verslavingsprobleem’ kent en mogelijk nog gedeeltelijk afhankelijk is van middelengebruik;
- het bewezenverklaarde feit een misdrijf oplevert waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- blijkens het bij de stukken gevoegde uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 14 november 2005 de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door haar begane feit tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit is begaan na de tenuitvoerlegging van vorenbedoelde vrijheidsbenemende straffen;
- er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
- de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist;
- voornoemd rapport van mevrouw Danen en mevrouw Verhoeven als advies inhoudt dat plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders een geëigend traject is om te komen tot vermindering van het recidivegevaar;
- de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangegeven dat er een plaats in een inrichting voor stelselmatige daders beschikbaar is voor verdachte.
Gezien al het vorenstaande, in het bijzonder gelet op het advies van mevrouw Danen en mevrouw Verhoeven voornoemd, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen. Deze maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek en de andere problematiek van de verdachte, ten behoeve van haar terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van haar recidive. De rechtbank zal tevens bepalen dat er een tussentijdse beoordeling dient plaats te vinden van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de op te leggen maatregel.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de maatregel geen rekening gehouden met de tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van 3 maanden gevangenisstraf, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 21 september 2005, gewezen onder parketnummer 03/700394-05.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE JAREN;
- beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt de termijn, waarbinnen het openbaar ministerie de rechtbank daarover bericht op negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
- gelast dat de aan veroordeelde bij vonnis van deze rechtbank d.d. 21 september 2005 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van DRIE MAANDEN alsnog zal worden tenuitvoergelegd