ECLI:NL:RBMAA:2006:AV4702

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
108043 - KG ZA 06-43
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige op non-actiefstelling van werknemer en vordering tot wedertewerkstelling

In deze zaak heeft eiser, werkzaam in de wijnhandel, gedaagde, een besloten vennootschap, gedagvaard in kort geding. Eiser was sinds 1 januari 2004 bedrijfsleider/directeur bij gedaagde, maar werd op 21 december 2005 tijdens een beoordelingsgesprek te horen gekregen dat hij niet voldeed aan de functie-eisen en dat zijn dienstverband beëindigd zou worden. Eiser maakte bezwaar tegen deze beoordeling en op non-actiefstelling, maar gedaagde hield vast aan de schorsing. Eiser vorderde in kort geding dat de op non-actiefstelling opgeheven zou worden en dat hij weer tot zijn werkzaamheden toegelaten zou worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde zich niet als goed werkgever had gedragen, aangezien er geen gegronde reden was voor de op non-actiefstelling. De voorzieningenrechter stelde vast dat de op non-actiefstelling niet rechtmatig was en dat eiser belang had bij zijn wedertewerkstelling. Gedaagde werd veroordeeld om de op non-actiefstelling op te heffen en eiser met onmiddellijke ingang toe te laten tot zijn werkzaamheden, op straffe van een dwangsom. De kosten van het geding werden aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 6 maart 2006
Zaaknummer : 108043 / KG ZA 06-43
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in kort geding,
procureur mr. V.F.G. Nowak;
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoor houdende te Maastricht,
gedaagde in kort geding,
procureur mr. M. Maarschalkerweerd.
1. Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen “[eiser]”, heeft gedaagde, hierna te noemen “[gedaagde]”, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 23 februari 2006, heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties aan de hand van een pleitnota nader heeft doen toelichten.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd -voorafgaande aan de zitting heeft zij een conclusie van antwoord ingediend, welke zij ter zitting niet meer heeft voorgedragen doch die als herhaald en ingelast zal worden beschouwd- daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte heeft [eiser] om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [eiser] is sedert 1979 actief in de wijnhandel. Hij is in het bezit van een slijtersvakdiploma en heeft een opleiding tot vinoloog gevolgd aan de Wijnacademie in Maarn. In 1990 is [eiser] in Maastricht zijn eigen wijnhandel begonnen, genaamd “[naam wijnhandel eiser]”. Medio jaren negentig is deze zaak goed tot bloei gekomen. De financiële armslag werd ruimer, het assortiment groeide, en het aantal klanten nam toe.
In oktober 2003 werd [eiser] in zijn zaak bezocht door de heer [naam aandeelhouder 1], aandeelhouder en bestuurder van Moraco N.V. Deze vennootschap heeft in december 2003 de aandelen van [gedaagde] overgenomen. De directie van Moraco N.V. wordt gevormd door de hiervoor genoemde heer [naam aandeelhouder 1] (hierna: [naam aandeelhouder 1]) en de heer [naam aandeelhouder 2] (hierna: [naam aandeelhouder 2]).
[gedaagde] zocht een bedrijfsleider. In dat kader hebben partijen diverse gesprekken gevoerd. Uiteindelijk heeft [eiser] besloten zijn eigen zaak in te brengen bij [gedaagde] om aldaar bedrijfsleider te worden. Op 31 december 2003 heeft [eiser] zijn eigen zaak gesloten. Deze is opgegaan in [gedaagde]. In het kader van de overdracht van de wijnhandel van [eiser], is de bij [eiser] aanwezige voorraad tegen kostprijs ingebracht bij [gedaagde]. [eiser] heeft van [gedaagde] een bedrag van € 7.500,- aan goodwill ontvangen en een bedrag van € 7.500,- als bijdrage in de sluitingskosten van zijn zaak.
Met ingang van 1 januari 2004 vervult [eiser] binnen [gedaagde] de functie van bedrijfsleider/ directeur.
2.2 Op 21 december 2005 kreeg [eiser] tijdens een beoordelingsgesprek met [naam aandeelhouder 2] te horen dat hij niet aan de functie-eisen voldeed, dat [gedaagde] het dienstverband met hem wilde beëindigen en dat hij zijn werkzaamheden met onmiddellijke ingang kon neerleggen, aldus [eiser]. Aan het eind van het beoordelingsgesprek werd aan [eiser] een op schrift gesteld beëindigingsvoorstel verstrekt.
[eiser] heeft mondeling bezwaar gemaakt tegen zowel de beoordeling als de op non-actiefstelling. Hij heeft zich op 23 december 2005 op de werkplek vervoegd om zijn werk te hervatten. Hij werd toen door de heer [naam aandeelhouder 2] naar huis gestuurd onder de medeling dat hij op non-actief was gesteld.
Op 27 december 2005 heeft [eiser] aan [naam aandeelhouder 2] per e-mail laten weten dat hij zijn werkzaamheden met onmiddellijke ingang wilde hervatten, waarbij hij verzocht de op non-actiefstelling op te heffen. Daarnaast heeft hij aangekondigd dat er bezwaar zou worden aangetekend tegen de beoordeling. Dit bezwaar heeft [eiser] op 3 januari 2006 via e-mail aan [gedaagde] doen toekomen.
Op 4 januari 2006 heeft [eiser] een gesprek gehad met [naam aandeelhouder 2]. [eiser] heeft daarbij aangegeven dat hij zijn werkzaamheden wilde hervatten en dat het beëindigingsvoorstel onbespreekbaar was.
Bij e-mailbericht van 5 januari 2006 heeft [naam aandeelhouder 2] aan [eiser], voor zover van belang, bericht:
“(...) Deze vrijstelling van werk is gegeven om na te kunnen denken over je beoordeling en het, op 21 december 2005, verstrekte beëindigingsvoorstel.
Toen je desalniettemin vrijdag 23 december 2005 toch bent komen werken heb ik deze vrijstelling opnieuw herhaald tegenover jou en op jouw verzoek het woord schorsing gebruikt omdat je meer duidelijkheid wenste.
Deze vrijstelling met behoud van salaris blijft nog tot nader order van kracht en het hervatten van de werkzaamheden is niet aan de orde. (...)”
Ondanks sommaties, heeft [gedaagde] de op non-actiefstelling tot op heden niet opgeheven.
Vanaf het moment van de op non-actiefstelling van [eiser], hebben [naam aandeelhouder 1] en [naam aandeelhouder 2] feitelijk leiding gegeven aan [gedaagde].
2.3 Reeds op 20 december 2005, derhalve vóór het beoordelingsgesprek, heeft [gedaagde] een ontslagvergunning voor [eiser] aangevraagd. De gronden daarvoor zijn inmiddels aangevuld. [gedaagde] heeft inmiddels ook een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter te Maastricht ingediend.
2.4 [eiser] stelt –kort samengevat en voor zover thans van belang- het volgende.
2.4.1 Na te melden vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] dient zich als een goed werkgever te gedragen. Dit betekent dat voor een op non-actiefstelling een zwaarwegende grond aanwezig moet zijn. Van een dergelijke grond is in casu geen sprake. [eiser] is zonder concrete aanleiding op non-actief gesteld. Door [gedaagde] is geen, dan wel geen deugdelijke, grond aangevoerd om [eiser] niet meer toe te laten tot zijn werk. Dit is in strijd met goed werkgeverschap. Bovendien is de maatregel diffamerend en disproportioneel.
2.4.2 Van disfunctioneren van [eiser] was geen sprake. Door [eiser] staat [gedaagde] er thans beduidend beter voor dan twee jaar geleden. [gedaagde] heeft [eiser] ook nimmer gewezen op zijn (vermeende) disfunctioneren. Ook heeft [gedaagde] geen alternatieve oplossingen aangeboden. Indien [eiser] al zou hebben gedisfunctioneerd, is dit bovendien niet relevant, omdat dit geen reden is om een werknemer op non-actief te stellen.
2.4.3 De op non-actiefstelling is voor [eiser] onacceptabel aangezien het dienstverband tussen partijen voortduurt en ten gevolge van de op non-actiefstelling de eer en goede naam van [eiser] wordt aangetast, zeker nu klanten en leveranciers, met wie [eiser] de relaties onderhield, [gedaagde] bezoeken en daarmee contact leggen en [eiser] acte de presence dient te geven. Inmiddels hebben de afwezigheid van [eiser] en de mededelingen van [gedaagde] dat [eiser] wegens verlof afwezig is, er toe geleid dat er geruchten over een ontslag op staande voet de ronde doen. Enkel de aanwezigheid van [eiser] op de werkplek kan aan die geruchten een einde maken. De contacten in de wijnwereld dienen goed te worden onderhouden, aangezien dit een “people-business” is. Door het onderhouden van contacten wordt ook de vakbekwaamheid van [eiser] op peil gehouden. Dit wordt door de op non-actiefstelling onmogelijk gemaakt. Door de op non-actiefstelling verminderen voor [eiser] ook de kansen op behoud van zijn baan. [gedaagde] probeert door de op non-actiefstelling op oneigenlijke wijze een voorschot te nemen op een mogelijke toekomstige beëindiging van het dienstverband, hetgeen geen legitiem doel is van een op non-actiefstelling. [eiser] heeft er belang bij dat hij in afwachting van de uitslag van de CWI- dan wel de ontbindingsprocedure zijn werkzaamheden kan hervatten, enerzijds omdat onzeker is wanneer in die procedures zal zijn beslist en anderzijds omdat de op non-actiefstelling die procedures in voor [eiser] ongunstige zin beïnvloedt.
2.4.4 Zowel het contact tussen [eiser] en [naam aandeelhouder 2], alsook het contact tussen [eiser] en zijn directe collega’s is goed. [eiser] is de enige persoon met een slijtersvakdiploma en een grote wijnkennis en aldus onmisbaar voor de organisatie. Terugkeer in de functie zal niet leiden tot een onhoudbare situatie binnen [gedaagde] en zal [gedaagde] ook anderszins niet onevenredig benadelen.
2.4.5 Op basis van het voorgaande dient de op non-actiefstelling met onmiddellijke ingang te worden opgeheven.
2.4.6 [eiser] heeft een spoedeisend belang bij na te melden vordering.
2.5 Op grond van het vorenstaande heeft [eiser] gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] gelast de op non-actiefstelling van [eiser] op te heffen en [eiser] met onmiddellijke ingang toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] na betekening in gebreke blijft aan het te dezen te wijzen vonnis te voldoen, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.6 De vordering wordt door [gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de door [gedaagde] voorafgaande aan de terechtzitting ingediende conclusie van antwoord. Op het verweer wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.
3. De beoordeling
3.1 Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak. Dat het salaris van [eiser] wordt doorbetaald, doet daar niet aan af.
3.2 Bij schorsing en op non-actiefstelling wordt aan de werknemer een (tijdelijk) verbod opgelegd zijn werkzaamheden te verrichten. Er bestaat geen wettelijke basis voor deze maatregelen. De rechtmatigheid ervan wordt getoetst aan de beginselen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Kernvraag in onderhavige zaak is dan ook of [gedaagde] zich als goed werkgever heeft gedragen door [eiser] op non-actief te stellen. Daarbij geldt dat het recht op (weder)tewerkstelling van de werknemer slechts moet wijken indien de werkgever aannemelijk maakt dat hij een redelijke grond heeft - bijvoorbeeld ernstig wangedrag van de werknemer - voor de op non-actiefstelling, dit afgezet tegen het belang van de werknemer, of dat een bevel tot tewerkstelling tot een onwerkbare situatie zou leiden. Daarbij spelen de bijzondere omstandigheden van het geval een rol. Bij de beoordeling van de vordering tot wedertewerkstelling dient dan ook een belangenafweging plaats te vinden tussen het belang van de werkgever en dat van de werknemer.
3.3 Ter zitting heeft [naam aandeelhouder 2] namens [gedaagde] gesteld dat er in eerste instantie geen sprake was van een “echte” op non-actiefstelling. [gedaagde] wilde [eiser] bedenktijd geven om zich over het door [gedaagde] aangeboden beëindigingsvoorstel te beraden. Vervolgens zouden partijen van gedachten wisselen over het voorstel. [eiser] heeft op enig moment te kennen gegeven niet in te stemmen met het voorstel. Op de vraag van de voorzieningenrechter ter zitting waarom de op non-actiefstelling dan vervolgens - de bedenktijd was immers benut - niet is opgeheven, is namens [gedaagde] aangegeven dat de op non-actiefstelling gaandeweg “van kleur veranderd” is. Aan bedenktijd bestond weliswaar niet langer behoefte, maar [eiser] had inmiddels onder klanten van [gedaagde] zodanig negatieve verhalen verspreid over de ontstane situatie, dat [gedaagde] klanten is kwijtgeraakt. Hierdoor is het vertrouwen van [gedaagde] in [eiser] dermate geschaad dat er gegronde reden was en is om de op non-actiefstelling te continueren.
3.4 Dat er volgens [gedaagde] in eerste instantie geen sprake was van een op non-actiefstelling, maar van een “bedenktijd”, acht de voorzieningenrechter een onhoudbaar standpunt. De facto is [eiser] immers, zij het bedoeld voor een korte periode en om een en ander te overdenken, ontheven van zijn taken en niet meer tot de werkplek toegelaten.
3.5 De vraag of het bieden van bedenktijd een voldoende grond was voor de op non-actiefstelling kan hier in het midden blijven. Vaststaat immers dat deze grond thans - reeds sinds 4 januari 2006 - niet meer bestaat.
3.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de nieuwe door [gedaagde] aangevoerde grond voor de op non-actiefstelling - het geschonden vertrouwen - de continuering daarvan niet rechtvaardigen. Ook indien [eiser] aan klanten - overeenkomstig de feiten - zou hebben verteld dat hij op non-actief is gesteld, dan kunnen de eventuele nadelige consequenties daarvan (verontwaardigde klanten) [eiser] niet worden aangerekend. Van hem kon niet worden verlangd dat hij evenals [gedaagde] ervoor zou kiezen - en zou blijven volhouden - te melden dat hij gewoon met verlof was. Dat [eiser] zodanige negatieve geluiden of onwaarheden heeft verspreid dat klanten om die reden zijn afgehaakt, is niet aannemelijk geworden.
3.7 Voor zover [gedaagde] nog heeft bedoeld te stellen dat zij [eiser] (mede) heeft geschorst vanwege zijn disfunctioneren, merkt de voorzieningenrechter nog op dat ook indien [eiser] gedurende geruime tijd zou hebben gedisfunctioneerd in de door [gedaagde] omschreven zin, dit nog geen grond oplevert om [eiser] van het ene moment op het andere uit zijn taken te ontzetten. In geval van disfunctioneren van een werknemer staan de werkgever andere wegen ten dienste om te komen tot beëindiging van het dienstverband. Dat bij een tijdelijke continuering van het beweerde tekortschietend functioneren van [eiser] zodanige gevolgen te verwachten waren dat – de omstandigheden in aanmerking genomen – een onmiddellijke ontheffing van [eiser] uit zijn functie een redelijke maatregel was, is niet aannemelijk geworden.
3.8 Op basis van het voorgaande acht de voorzieningenrechter de op non-actiefstelling van [eiser] niet rechtmatig, zodat het gevorderde in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
3.9 Dit zou anders kunnen zijn indien toelating van [eiser] tot de werkplek tot een onwerkbare situatie zou leiden.
In dat verband heeft [gedaagde] aangevoerd dat toelating van [eiser] tot de overeengekomen werkzaamheden niet mogelijk is vanwege diens disfunctioneren. De wijnkennis van [eiser] is zeer goed, maar de kwaliteiten die nodig zijn voor het vervullen van de functie van directeur, zijn volgens [gedaagde] bij [eiser] onvoldoende aanwezig. Daarnaast is volgens [gedaagde] de relatie tussen de overige werknemers en [eiser] zodanig slecht dat terugkeer van [eiser] op de werkplek tot onrust zal leiden. Het is onmogelijk om [eiser] alternatief werk aan te bieden: er zal een nieuwe directeur moeten komen. [gedaagde] stelt dat zij geen geld heeft om zowel [eiser] als een nieuwe directeur te betalen.
[eiser] stelt zich daarentegen op het standpunt dat hij altijd grote inzet heeft getoond en steeds enthousiast is geweest, dat hij van de werknemers weer een team heeft gemaakt en dat hij degene is geweest die [gedaagde] er financieel weer op vooruit heeft geholpen. Volgens [eiser] is zijn relatie met zijn directe collega’s en [naam aandeelhouder 2] goed. In geval van terugkeer op de werkplek zou hij gewoon kunnen functioneren.
3.10 De voorzieningenrechter oordeelt dat ook indien de visie van [gedaagde] over het disfunctioneren van [eiser] juist zou zijn, niet aannemelijk is geworden dat [eiser] dermate slecht functioneerde dat hij onmogelijk kan terugkeren (totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd), en evenmin aannemelijk is gemaakt dat [eiser] niet (deels) in een alternatieve functie zou kunnen beginnen, mede gelet op, naar tussen partijen vaststaat, zijn uitstekende wijnkennis. Dat [gedaagde] naar zij stelt niet én [eiser] én een nieuwe directeur kan betalen, is geen argument om [eiser] niet tot het werk toe te laten. [gedaagde] blijft immers hoe dan ook loon aan [eiser] verschuldigd totdat de arbeidsrelatie rechtsgeldig is beëindigd. Bovendien is door [gedaagde] niet gesteld dat er, los van de financiën, geen alternatieve taken voor [eiser] gevonden zou kunnen worden. Dat [eiser] niet overweg zou kunnen met zijn collega’s, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
3.11 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat [eiser] belang heeft bij de door hem gevorderde wedertewerkstelling. Dat het voor [eiser] van belang is om “aan de bal te blijven”, zoals hij dat noemt, en dat thans zijn eer en goede naam worden geschaad, is door [gedaagde] niet betwist. Dat dit laatste aan [eiser] zelf is te wijten is, zoals [gedaagde] stelt, omdat hij aan klanten heeft verteld dat hij op non-actief is gesteld, acht de voorzieningenrechter niet juist. Zoals hiervoor reeds overwogen, kan [eiser] niet worden tegengeworpen dat hij - naar waarheid - vertelde dat hij op non-actief was gesteld. Daarbij komt dat betwijfeld moet worden of [eiser] er, zeker met het voortschrijden van de tijd, in zou zijn geslaagd de schone schijn op te houden. Ten slotte komt ook betekenis toe aan de door [eiser] gestelde vrees dat voortduring van de op non-actiefstelling zijn positie in de ontbindingsprocedure kan benadelen. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat hij geen aanleiding ziet om op een eventuele ontbinding van de arbeidsovereenkomst vooruit te lopen.
3.12 Op basis van al het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] [eiser] weer dient toe te laten tot de werkzaamheden. Het gevorderde zal worden toegewezen zoals hierna in het dictum is vermeld, waarbij de dwangsom zal worden gemaximeerd en een termijn zal worden bepaald waarna de dwangsom gaat lopen. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht:
RECHT DOENDE in kort geding:
gelast [gedaagde] de op non-actiefstelling van [eiser] op te heffen en [eiser] met onmiddellijke ingang toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [gedaagde] nadat 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn verstreken in gebreke blijft aan dit gebod te voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 84,87 aan kosten dagvaarding,
€ 248,- aan vast recht en € 816,- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
F.B.