ECLI:NL:RBMAA:2006:AV2717

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005223-01
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van trekker en oplegger met economische schade aan eigenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 7 februari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het tweemaal plegen van diefstal van een trekker met oplegger. De diefstallen vonden plaats in de periode van 2 maart 2001 tot en met 3 maart 2001 in de gemeente Nuth. De verdachte en zijn mededaders hebben zich toegang verschaft tot de voertuigen door middel van braak en valse sleutels. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op ernstige wijze misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van de bedrijven, die hun vrachtwagens en opleggers niet adequaat konden beveiligen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen betrokken was bij de diefstal, maar ook dat hij samen met anderen plannen had gemaakt om vrachtauto's te stelen.

De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn van de strafvervolging in aanmerking genomen. De verdachte werd op 20 maart 2001 voor het eerst verhoord, en op het moment van de dagvaarding op 28 juli 2004 was er al een termijn van meer dan 40 maanden verstreken. De rechtbank oordeelde dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn was geschonden, maar besloot dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. In plaats daarvan werd een lagere straf opgelegd dan anders het geval zou zijn geweest.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij, die schade had geleden door de diefstal, volledig toegewezen. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om een schadevergoeding van € 12.089,91 te betalen aan de benadeelde partij. De vorderingen van andere benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de gedupeerden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/005223-01
Datum uitspraak: 7 februari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 augustus 2004, 1 december 2004, 2 december 2004, 28 oktober 2005 en 24 januari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
[Geboorteplaats verdachte],
wonende te [woonadres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2001 tot en met 3 maart 2001 in de gemeente Nuth tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een trekker (Scania, BB-FJ-51) en/of een oplegger (Koegel, OG-58-JG) en/of 52, althans een aantal, pallets geladen met hogedrukreinigers (Kärcher), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam benadeelde partij 1, 2 en 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of (een) valse sleutel(s);
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
[Naam verdachte 2] en/of [Naam verdachte 3] en/of hun/zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 2 maart 2001 tot en met 3 maart 2001 in de gemeente Nuth tezamen en in vereniging met elkander en/of een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening hebben/heeft weggenomen een trekker (Scania, BB-FJ-51) en/of een oplegger (Koegel, OG-58-JG) en/of 52, althans een aantal, pallets geladen met hogedrukreinigers (Kärcher), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam benadeelde partij 1, 2 en 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [Naam verdachte 2] en/of die [Naam verdachte 3] en/of hun/zijn mededader(s) en/of aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij die [Naam verdachte 2] en/of die [Naam verdachte 3] en/of hun/zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of (een) valse sleutel(s), bij het plegen van welk misdrijf verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door die [Naam verdachte 2] en/of die [Naam verdachte 3] en/of hun/zijn mededader(s) naar (een plek in de omgeving van) de plaats van het misdrijf te brengen en/of de gestolen goederen met een door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) bestuurde (personen)auto te begeleiden en/of volgen naar een loods, waar de gestolen goederen werden opgeslagen;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2001 in de gemeente Geldrop tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een trekker (Volvo, XAK 7372) met wat daar in lag en/of een oplegger (P3703) en/of de vracht/lading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [Naam benadeelde partij 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) in het, na die [slachtoffer] als bestuurder van die trekker met oplegger (onder een voorwendsel) tot stoppen gebracht te hebben en/of uit die trekker te hebben gelokt, althans te hebben laten komen, trappen/schoppen en/of slaan/stompen van die [slachtoffer] en/of in het (daarbij) dreigend aan die [slachtoffer] voorhouden en/of tonen van een vuurwapen, althans van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg, te weten (een parkeerplaats bij) de A67, althans op een openbare weg;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2001 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een tas (met het opschrift "Superfast Ferries"), inhoudende vrachtpapieren, kentekenbewijs, technische specificatie Scania-trekker, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Reeds op 2 december 2004 is door de raadsman aangevoerd dat verdachte al op 20 maart 2001 een eerste maal is verhoord en dat de duur van de sedertdien verstreken termijn met zich meebrengt dat niet meer kan worden gesproken van een berechting binnen een redelijke termijn en dat deze overschrijding zodanig is dat op grond daarvan de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Door de rechtbank is op voornoemde datum beslist dat, zonder overigens vooruit te lopen op een beslissing op de vraag of er in dit geval ter zake de berechting van de verdachte een overschrijding is van de redelijke termijn, de door de raadsman bedoelde termijn niet van zodanige omvang is, dat reeds zonder verder onderzoek der zaak zelf vaststaat dat er een overschrijding is van de redelijke termijn van zodanig belang dat daardoor de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het geding komt.
De rechtbank stelt nu, bij het nemen van haar beslissing, voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen heeft tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval geldt als aanvang van de redelijke termijn voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde 20 maart 2001, zijnde de datum van het eerste verhoor van verdachte.
Op het moment dat de dagvaarding uitgaat, te weten 28 juli 2004, is derhalve reeds een termijn van ruim 40 maanden verstreken. Gelet hierop is, naar het oordeel van de rechtbank, het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde geschonden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en de ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Bij afweging van de betrokken belangen, te weten het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn houdt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang van verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, zou een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie geen passende reactie zijn.
De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding wel aanleiding een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 2 maart 2001 tot en met 3 maart 2001 in de gemeente Nuth, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-ëigening heeft weggenomen een trekker (Scania, BB-FJ-51), toebehorende aan [Benadeelde partij 1] en een oplegger (Koegel, OG-58-JG), toebehorende aan [Benadeelde partij 2] en 52 pallets geladen met hogedrukreinigers (Kärcher), toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit
Zijdens verdachte is het verweer gevoerd dat hij - kort samengevat - niet betrokken is geweest bij de diefstal. Verdachte is niet mee geweest om de trekker en oplegger te stelen. Op de bewuste vrijdag 2 maart 2001 is hij van ’s middags tot laat in de avond in Susteren geweest, omdat daar zijn paarden aan een concours meededen. Derhalve dient verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen het volgende blijkt.
Het was verdachte die iets aan het opbouwen was om geld te verdienen en dat “iets” had te maken met het stelen van vrachtauto’s.
Verdachte heeft in zijn woning met [Naam verdachte 2], [Naam verdachte 4] en [Naam verdachte 3] gesproken over het stelen van een trekker en oplegger met vracht. Vervolgens is de verdachte met anderen in de late avonduren op pad gegaan. Met zijn vieren zijn zij naar het industrieterrein in Nuth gereden, alwaar [Naam verdachte 3] en [Naam verdachte 2] zijn uitgestapt. Verdachte is samen met [Naam verdachte 4] doorgereden naar een tankstation in Nuth, waar zij enige tijd hebben gewacht. Verdachte werd op enig moment gebeld, waarop hij en [Naam verdachte 4] naar een tankstation in Schinnen zijn gereden, waar [Naam verdachte 2] en [Naam verdachte 3] hen op stonden te wachten met een door hen gestolen trekker en oplegger met vracht. Omdat de oplegger geen licht had is [Naam verdachte 4], blijkens diens verklaring, samen met verdachte vervolgens op verzoek van [Naam verdachte 2] en [Naam verdachte 3] op korte afstand achter hen aan gereden richting een loods in Kerkrade.
Ook verdachte zelf heeft, hoewel hij deze verklaring later ter terechtzitting herziet, op 3 april 2001 bij de politie verklaard dat hij op de avond van de diefstal van de trekker en oplegger met Kärcher-lading samen met [Naam verdachte 3], [Naam verdachte 4] en [Naam verdachte 2] naar Nuth is gereden en daar over een industrieterrein heeft gereden. De rechtbank hecht aan de herziening door verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2006 van zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring, mede gelet op de verklaringen van [Naam verdachte 3] en [Naam verdachte 4], dan ook geen geloof.
Ten aanzien van de door de [naam getuige] ter terechtzitting van 24 januari 2006 afgelegde getuigenverklaring, overweegt de rechtbank als volgt.
Voornoemde getuigenverklaring houdt - kort gezegd - in dat verdachte die bewuste 2 maart 2001 om ongeveer 15.00 uur samen met de getuige van huis is weggegaan en vanaf 18.00 uur samen met de getuige aanwezig was in Susteren bij een paardenconcours. [naam getuige] is tot ongeveer 23.15 uur altijd samen met verdachte geweest. Enkel tussen 23.15 uur en 00.30-01.00 uur is zij niet in het bijzijn van verdachte geweest. Tussen 00.30 uur en 01.00 uur heeft zij verdachte thuis aangetroffen. Zij heeft verklaard dat het haar zou zijn opgevallen als verdachte toen niet thuis was geweest. Zij weet niet of verdachte daarna nog weg is gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze getuigenverklaring niet gezegd kan worden dat verdachte in de periode van 2 maart 2001 tot en met 3 maart 2001 een sluitend alibi heeft gehad. Immers, ook al is verdachte vanaf 15.00 uur tot 23.15 uur samen met de getuige geweest, onder andere op het paardenconcours te Susteren, hetgeen de rechtbank niet uitsluit, dan nog blijft naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd over om de diefstal van de trekker met oplegger te plegen. De rechtbank wijst er daarbij op dat verdachte zelf op 3 april 2001 bij de politie heeft verklaard die avond/nacht met [Naam verdachte 3], [Naam verdachte 4] en [Naam verdachte 2] op stap te zijn geweest. Bovendien is de [naam getuige] in haar verklaring tegenover de politie afgelegd op 20 maart 2001 met betrekking tot het thuis om 00.30-01.00 uur aantreffen van verdachte in de nacht van 2 op 3 maart 2001 en het daar toen verder aanwezig zijn van verdachte duidelijk minder stellig dan in haar ter zitting afgelegde verklaring.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 2 primair en 2 subsidiair zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van het feit onder 1 primair heeft hij gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en geconcludeerd dat om die reden geen straf opgelegd dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, toepassing gegeven dient te worden aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen en gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de grote mate waarin het bewezen verklaarde economische schade teweeg heeft gebracht bij de gedupeerde bedrijven;
- de omstandigheid dat op ernstige wijze misbruik is gemaakt van het bedrijfsrisico van de gedupeerde bedrijven, die nauwelijks mogelijkheden hebben om hun trekker, oplegger of vracht extra te beveiligen.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting hebben [Benadeelde partij 2], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] (in de tenlastelegging aangeduid als [benadeelde partij 4]) genoemd zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding, onder opgave van de inhoud daarvan en van de gronden waarop deze berusten, als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de [Benadeelde partij 2] door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 12.089,91 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de [benadeelde partij 5] niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van de onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet in haar vordering worden ontvangen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van NEGEN MAANDEN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [Benadeelde partij 2], [adres benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 12.089,91 (twaalfduizend negenentachtig euro en eenennegentig eurocent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de [Benadeelde partij 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [Benadeelde partij 2], [adres benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 12.089,91 (twaalfduizendnegenentachtig euro en eenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 241 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de [Benadeelde partij 2] voormeld bedrag van € 12.089,91 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 12.089,91, heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de [Benadeelde partij 2] komt te vervallen;
- verklaart de [benadeelde partij 5], [adres benadeelde partij 5], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de [benadeelde partij 5] , in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- verklaart de [benadeelde partij 4], [adres benadeelde partij 4], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de [benadeelde partij 4] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
20300095131 6 1 Tas, kleur: zwart, inhoudende: map, autokaart, reg.bewijs
Scania;
P20300038959 1 1 Doos, inhoudende: jassen;
P20300038959 2 11 Kluizen;
P20300038959 3 1 Tas, inhoudende kleding;
P20300038959 4 1 Broodrooster
P20300038959 5 2 Dozen, inhoudende friteusefilters.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Th.J.M. Oostdijk, voorzitter, mr. J.N.F. Sleddens en mr. B. Damen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2006, zijnde mr. J.N.F. Sleddens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.