RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008224-04
Datum uitspraak: 15 februari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 januari 2005, 7, 9 en 11 maart 2005 en 1 februari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 maart 2003 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 3, in elk geval een of meer kogels in de nek/hals, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [Naam slachtoffer] af te vuren/te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 maart 2003 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 1 kogel in de nek/hals en 1 kogel elders in het lichaam van voornoemde [Naam slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd.
Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte hebben dr. L.H. Jacobs-Dams, forensisch psychiater en drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundigen, rapporten opgesteld, welke door hen ter terechtzitting van 9 maart 2005 zijn toegelicht.
De psychiater is van oordeel dat onderzochte lijdt aan een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken, welke kenmerken ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde aanwezig waren. De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde naar haar oordeel onderzochtes gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde in die mate, dat het tenlastegelegde grotendeels vanuit pathologie verantwoord verklaard kan worden. Onderzochtes gedrag werd grotendeels gestuurd door zijn drang naar het financiële aspect dat hij plaatste boven de empathie van derden, alsook het menselijk leven. De gebrekkige ontwikkeling van zijn gewetensfunctie speelde hierin zeker een belangrijke rol. Op grond hiervan acht de psychiater betrokkene licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De psycholoog vermeldt in zijn rapport –zakelijk weergegeven- dat betrokkene lijdt aan een gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en antisociale kenmerken. De gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De gebrekkige ontwikkeling was van invloed op betrokkenes gedrag ten tijde van het tenlastegelegde, zodanig dat het tenlastegelegde, voor zover bewezen, daaruit verklaard zou kunnen worden. Voorts is er sprake van een neuropsychologische afwijking die de impulscontrole ongunstig beïnvloedt en die in diagnostische zin omschreven moet worden als een cognitieve stoornis NAO. De invloed van de cognitieve stoornis was nihil omdat het tenlastegelegde een sterk planmatig karakter heeft en niet vanuit een enkele impuls is ontstaan. Betrokkenes gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling brengt met zich mee dat hij, wanneer de omstandigheden hem niet begrenzen, gemakkelijk stuurloos wordt. Daarbij is er sprake van een lacunair geweten; de betrokkene stemt zijn gedrag niet af op de (emotionele) gevolgen voor de ander en wordt niet geraakt door het lijden van anderen. Op grond hiervan adviseert de psycholoog om het tenlastegelegde in licht verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Voorts is ten aanzien van verdachte door W. Canton, psychiater en vast gerechtelijk deskundige en J.M. Oudejans, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, allen verbonden aan het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen te Utrecht, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld. Van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater een rapport, gedateerd 26 augustus 2005, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie:
- dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen;
- dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
In elk van deze drie rapporten komen de opstellers ervan -hoewel niet op dezelfde gronden- tot dezelfde conclusie betreffende de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Deze luidt dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich geheel met de in de rapporten gegeven conclusie omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt deze mitsdien tot de hare.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 maart 2005 gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft zij gevorderd dat zal worden gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, met advies aan de rechtbank om ex artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen aan te wijzen, niet eerder dan na ommekomst van tweederde deel van de geëiste gevangenisstraf.
De raadsman heeft tijdens dezelfde terechtzitting aangevoerd dat hij zich evenals zijn cliënt niet kan verenigen met de rapportages, noch met de conclusies die vermeld staan in de rapportages, welke ten aanzien van zijn cliënt zijn opgemaakt door psychiater Dams respectievelijk psycholoog Zwegers. De verdediging acht het gewenst dat er nieuwe rapportages worden opgesteld.
Na heropening van het onderzoek ter terechtzitting op 25 maart 2005 is een rapportage over de geestvermogens van verdachte van het Pieter Baan Centrum mede op basis van observatie van verdachte, ter beschikking gekomen.
De officier van justitie heeft, gelet op de bevindingen van het Pieter Baan Centrum betreffende verdachte, ter terechtzitting van 1 februari 2006 haar vordering als gedaan op 11 maart 2005 gewijzigd in die zin dat zij niet langer vordert dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voor het overige heeft zij haar vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat deze veel te hoog is in verhouding tot de opgelegde straffen bij vergelijkbare zaken.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank voegt hier nog het volgende aan toe:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft -als huurmoordenaar- samen met anderen om uitsluitend financiële motieven [Naam slachtoffer] om het leven gebracht. Gedurende een langere periode is hij persoonlijk betrokken geweest bij het beramen van plannen aangaande de wijze waarop [Naam slachtoffer] om het leven gebracht zou gaan worden. Gedurende deze voorbereidingsperiode heeft hij ruimschoots de gelegenheid gehad om af te zien van zijn toegezegde bijdrage en terug te treden. De rechtbank verwijt hem zeer dat hij deze mogelijkheid niet heeft benut. Het verweer van verdachte dat hij zich onder druk gezet voelde en zich daarom niet kon terugtrekken gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu hij zelf deze druk had gecreëerd, namelijk het niet terug kunnen betalen van geld dat hij had ontvangen om de moord te plegen.
Nadat de uitvoering van het plan [Naam slachtoffer] om het leven te brengen al een keer was mislukt omdat [Naam slachtoffer] zich niet naar de afgesproken plek in Duitsland had begeven, heeft verdachte zijn plan niet opgegeven maar is in gezamenlijk overleg op 12 maart 2003 [Naam slachtoffer] opnieuw naar een plek gelokt alwaar verdachte hem met een pistool zou opwachten. Dit keer kwam [Naam slachtoffer] wel opdagen. Verdachte had zich op de plaats waar [Naam slachtoffer] zou worden doodgeschoten, verstopt. Nadat [Naam slachtoffer] was gearriveerd, kwam verdachte uit zijn schuilplaats tevoorschijn. Verdachte loste vervolgens diverse schoten op [Naam slachtoffer] af. Toen zijn wapen blokkeerde, heeft verdachte niet geaarzeld zijn reservewapen ter hand te nemen om hiermee de dodelijke schoten af te vuren. Nadat [Naam slachtoffer] om het leven was gebracht heeft verdachte op adequate wijze sporen weggewerkt. Zo heeft hij het slachtoffer [Naam slachtoffer] in de kofferbak van diens auto gelegd en [Naam slachtoffer] naar een andere plaats gereden en de auto besprenkeld met voor dit doel meegebrachte benzine en in brand gestoken. Ook heeft hij de door hem bij het plegen van de moord gedragen kleding en schoenen weggegooid. Uiteindelijk heeft hij geprobeerd zichzelf een alibi te verschaffen, door direct na de moord tezamen met zijn vriendin een café te bezoeken alwaar hij een goede bekende was.
Deze moord op [Naam slachtoffer] heeft grote onrust teweeggebracht. Aan de nabestaanden van [Naam slachtoffer] is veel leed toegebracht. Twee jonge kinderen zijn door de handelingen van verdachte van hun vader beroofd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond hiervan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Deze gevangenisstraf zal evenwel lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.
Verdachte heeft als uitvoerder van de moord in beginsel een zwaardere rol gehad dan de uitlokker van de moord. Immers verdachte heeft de dodelijke schoten gelost. De rechtbank weegt bij de straftoemeting evenwel mee dat verdachte na zijn aanhouding vrijwel direct openheid heeft gegeven over de voorbereiding en de uitvoering van de moord. De rechtbank houdt bij de straftoemeting ook rekening met het blanco strafblad van verdachte en met de omstandigheid dat hij licht verminderd toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank zal verdachte niet de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen en zich aldus aansluiten bij het standpunt van de officier van justitie zoals ingenomen op de zitting van 1 februari 2006 en het standpunt van de raadsman. Hiertoe overweegt de rechtbank dat zij voor wat betreft het zogenoemde gevaarscriterium ex artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht tegenstrijdige adviezen heeft ontvangen.
Psychiater Canton en psycholoog Oudejans schrijven in het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 26 augustus 2005 dat “bij betrokkene gesproken (kan) worden van een persoonlijkheidsstoornis.
Het disfunctionele relatiepatroon, een onderdeel van betrokkenes persoonlijkheidsstoornis, heeft een rol van betekenis gespeeld in de aanloop tot het tenlastegelegde. Afgezet tegen de primair financiële motieven en gegeven de lange aanloop tot het tenlastegelegde met daarin vele keuzemomenten en een hoge mate van berekening en voorbereiding, is de doorwerking van de stoornis in het tenlastegelegde echter relatief beperkt.(…)
Mocht betrokkene in de toekomst opnieuw in de financiële problemen komen, dan zijn er voor hem, ondanks zijn stoornis, allerlei niet-criminele gedragsalternatieven waarvoor hij goeddeels in vrijheid kan kiezen. Gelet op bovenstaande overwegingen zijn er geen gronden om in het kader van recidivepreventie een advies voor begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen. Juist omdat betrokkenes stoornis slechts in beperkte mate heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde en hij vanuit gedragskundig oogpunt bijna volledig verantwoordelijk kan worden gesteld voor het plegen van het tenlastegelegde, zou een eventuele behandeling ook geen significante bijdrage leveren aan de vermindering van de recidivekans”.
Psychiater Dams schrijft in haar rapport d.d. 26 februari 2005 dat zij adviseert ”(…) tot het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging, omdat de kans op recidive als zijnde zeer groot geschat wordt gezien de ernst van de persoonlijkheidsstoornis waaraan onderzochte lijdt en daarbij nog in ogenschouw genomen het feit dat een persoonlijkheidsstoornis zeer moeilijk te behandelen is, zeker psychopathie. Behandeling dient naar de mening van ondergetekende dan ook plaats te vinden binnen een gespecialiseerde kliniek (…) waarbij (…) eveneens in het kader van de preventie gewerkt kan worden binnen een gestructureerde reïntegratie in de maatschappij met een gezonde partnerrelatievorming. (...).
In deze overweging is het zeer beperkte ziektebesef en de totale afwezigheid van ziekte-inzicht, wat de kans op recidive zonder behandeling extra groot maakt, eveneens een sterk bepalende factor.”
Psycholoog Zwegers schrijft in zijn rapport d.d. 18 februari 2005 in het gedeelte betreffende het recidivegevaar en de advisering als beantwoording van de vraagstelling dat “(m)et name wanneer de betrokkene onvoldoende door zijn levensomstandigheden gestructureerd wordt (…) de kans (bestaat) dat hij opnieuw stuurloos wordt en ongeremd door wroeging of mededogen tot ernstig grensoverschrijdend of gevaarlijk gedrag komt. (...)
De mate waarin betrokkenes gedrag door zijn persoonlijkheidsstoornis wordt beïnvloed zal met een (langdurige) gevangenisstraf niet afnemen. Na die eventuele detentiestraf zal het recidivegevaar onverminderd groot zijn. Om het gevaar in te perken is een behandeling aangewezen. (...).
Gelet op het recidivegevaar zou de behandeling in een beveiligde omgeving moeten plaatsvinden. Rapporteur ziet geen andere mogelijkheid dan te adviseren om de maatregel van TBS met verpleging op te leggen”.
Door de eerdergenoemde deskundigen van het Pieter Baan Centrum en de deskundigen Dams en Zwegers zijn tegenstrijdige adviezen uitgebracht aangaande het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank acht gelet op de bevindingen van het Pieter Baan Centrum het niet waarschijnlijk dat verdachte in de toekomst in een vergelijkbare situatie opnieuw zal kiezen voor het plegen van een levensdelict. De rechtbank schat het recidivegevaar niet dusdanig in dat de ingrijpende maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zou dienen te worden opgelegd. Voor deze zienswijze vindt de rechtbank mede steun in het blanco strafblad van verdachte.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven auto, een Audi A4, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de auto is gebruikt bij het plegen van het bewezen verklaarde feit. Met deze auto heeft verdachte zich naar de plaats van de moord begeven. Nadat verdachte de auto van [Naam slachtoffer] met in de kofferbak van deze auto de inmiddels overleden [Naam slachtoffer] in brand had gestoken, heeft verdachte zich met zijn Audi A4 van deze plaats verwijderd.
Het andere in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zijnde een handgeschreven brief, blijkens het onderzoek ter terechtzitting toebehorend aan verdachte, zal aan verdachte worden teruggegeven.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DERTIEN jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten:
20033035982 3 1 groene personenauto BVZ291, Audi A4, 1996;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomene, te weten:
2033035982 1 1 brief, handschriften.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. A.M.A. Eijck en mr. J.H. Klifman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2006, zijnde mr. Eijck buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak in de Ontnemingsvordering:
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008224-04 (ontneming)
Datum uitspraak: 15 februari 2006
Beslissing inzake de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht onder voormeld parketnummer, gedateerd 8 december 2004 en bij deze rechtbank ter terechtzitting van 15 december 2004 aanhangig gemaakt, daartoe strekkende dat de rechtbank ten laste van
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht,
hierna te noemen: [Naam verdachte],
het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk ver-kregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en [Naam verdachte] de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel.
De vordering is gericht op de ontneming van het voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden, ter zake waarvan voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door de verdachte is begaan.
De officier van justitie heeft deze vordering ingesteld naar aanleiding van een onder opgemeld parketnummer gelijktijdig op 25 januari 2005, 7, 9 en 11 maart 2005 en 1 februari 2006 behandelde strafzaak tegen [Naam verdachte]. In deze zaak heeft de rechtbank heden vonnis gewezen. Bij dit vonnis is [Naam verdachte] veroordeeld ter zake dat:
hij op 12 maart 2003 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg 1 kogel in de nek/hals en 1 kogel elders in het lichaam van voornoemde [Naam slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden.
De vordering is op 24 november 2004 aan [Naam verdachte] betekend. De aan deze vordering ten grondslag liggende uitspraak is op 15 februari 2006 door de rechtbank gedaan. De officier van justitie heeft de vordering derhalve aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
De rechtbank heeft gezien de inhoud van het aan voormeld vonnis ten grondslag liggend dossier en gelet op de behandeling van de vordering ter terechtzitting van 25 januari 2005, 7, 9 en 11 maart 2005 en 1 februari 2006, bij gelegenheid waarvan de officier van justitie, [Naam verdachte] en zijn raadsman zijn gehoord.
De officier van justitie heeft gevorderd vorenbedoeld voordeel vast te stellen op € 13.000,-,
De bespreking van de feiten
De raadsman heeft geconcludeerd -kort gezegd- dat hij ervan uitgaat dat de onder [Naam verdachte] in beslag genomen personenauto merk Audi onderdeel is van de ontnemingsvordering. Hij heeft verzocht het bedrag, ten aanzien waarvan de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van [Naam verdachte] zal worden bepaald, te beperken tot de waarde van deze auto.
De officier van justitie heeft bij haar vordering gepersisteerd.
Uit de door de officier van justitie aan haar vordering ten grondslag gelegde stukken vervat in het strafdossier is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat het door [Naam verdachte] gepleegde strafbare feit er toe heeft geleid dat [Naam verdachte] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank heeft een voordeelberekening gemaakt, uitgaande van het navolgende:
[Naam verdachte] heeft van de uitlokker van de door hem gepleegde moord een bedrag ontvangen van € 15.000,-.
Van dit bedrag heeft [Naam verdachte] aan de persoon, die hem had benaderd om de moord te plegen een bedrag van € 1.500,- betaald als bemiddelingskosten. [Naam verdachte] heeft zich een wapen aangeschaft voor het plegen van de moord. Indien hij dit wapen zou terugbezorgen bij de verkoper, zou hij een deel van het betaalde bedrag retour ontvangen. Aldus is geschied, waardoor het bedrag dat [Naam verdachte] heeft besteed aan het wapen netto € 500,- bedraagt.
De door [Naam verdachte] gemaakte kosten bedragen derhalve in totaal € 2.000,-.
Het door [Naam verdachte] op grond van het bovenstaande verkregen voordeel kan in deze worden geschat op een bedrag van € 15.000,-- minus € 2.000,-- = € 13.000,--
Deze schatting is gebaseerd op de inhoud van de navolgende wettige bewijsmiddelen, vervat in het aan deze vordering ten grondslag liggende procesdossier.
De hoogte van het te ontnemen geldbedrag
De rechtbank acht in beginsel termen aanwezig [Naam verdachte] te verplichten tot betaling aan de Staat van het door de officier van justitie gevorderde bedrag. De rechtbank zal het aan de veroordeelde te ontnemen bedrag evenwel op nihil vaststellen. Zij overweegt daartoe als volgt:
[Naam verdachte] is bij vonnis van deze rechtbank op 15 februari 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren.
[Naam verdachte] beschikt niet meer over het geld dat aan hem was betaald voor het plegen van de moord. Immers heeft hij een gedeelte van dit geld, zijnde een bedrag van € 13.000,-- na ontvangst overgemaakt op de bankrekening van de advocaat van zijn ex-vrouw, ter betaling van een schuld welke hij, [Naam verdachte], bij zijn ex-vrouw had. De rest van het ontvangen bedrag heeft hij gebruikt voor de aanschaf van het bij het bewezen verklaarde feit gebruikte wapen respectievelijk gegeven aan degene die hem benaderd had voor het plegen van de moord.
Niet is komen vast te staan dat [Naam verdachte] nog beschikt over enig vermogen waaruit hij het wederrechtelijk verkregen voordeel zou kunnen betalen. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat de aan [Naam verdachte] toebehorende auto van het merk Audi A4, bouwjaar 1996, met een geschatte waarde van € 2.800,- verbeurd is verklaard bij vonnis van 15 februari 2006. Ook zal [Naam verdachte] door zijn veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren gedurende lange tijd niet in staat zijn substantieel inkomen te verwerven.
- stelt het geschatte voordeel, dat [Naam verdachte] vanwege het voormelde strafbare feit wederrechtelijk heeft verkregen, vast op een bedrag van € 13.000 (zegge: DERTIENDUIZEND euro);
- verplicht [Naam verdachte], ter ontneming van voren-bedoeld wederrechtelijk verkregen voordeel tot betaling aan de staat van: nihil.
Aldus gegeven door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. A.M.A. Eijck en mr. J.H. Klifman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2006, zijnde mr. Eijck buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.