ECLI:NL:RBMAA:2006:AV1312

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005585-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en verwerping van het beroep op noodweer in een zaak van zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 25 januari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De tenlastelegging betrof het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] op 3 augustus 2004 te [S.], gemeente [O.]. De verdachte zou de aangever met een mes hebben gesneden, wat resulteerde in diepe snijwonden aan de rechterhand en doorgesneden pezen van de wijsvinger, ringvinger en pink. Tijdens de rechtszitting op 11 januari 2006 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden onderzocht, waarbij de verdachte zich op het standpunt stelde dat hij zich verdedigde tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding door de aangever.

De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte bewust de confrontatie met de aangever had opgezocht, terwijl hij een mes bij zich droeg. De rechtbank oordeelde dat iemand die de confrontatie zoekt, rekening moet houden met de mogelijke reacties van de ander. In dit geval was er geen sprake van een noodweersituatie, omdat de reactie van de aangever niet buiten proportie was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en sprak hem vrij van de overige tenlastegelegde feiten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, en een gevangenisstraf van 3 maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Tevens is gelast tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/005585-04
Datum uitspraak: 25 januari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [woonplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [woonadres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 augustus 2004 te [S.], gemeente [O.], aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (diepe snijwonden aan rechterhand en/of doorgesneden pezen van wijsvinger en/of van ringvinger en/of van pink van die hand), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, met een mes, althans met een scherp en/of snijdend voorwerp te slaan en/of te steken en/of te snijden.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 augustus 2004 te [S.], gemeente [O.], aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (diepe snijwonden aan rechterhand en doorgesneden pezen van wijsvinger en van ringvinger en van pink van die hand), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes te slaan en te snijden.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf, te weten tegen het feit dat de verdachte werd aangevallen door de aangever, de heer [naam verdachte]. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het geweld dat door de verdachte werd gebruikt, het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging en er derhalve sprake was van noodweerexces.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen moet -gelet op de bewijsmiddelen- worden aangenomen dat de verdachte de confrontatie met de aangever heeft opgezocht, terwijl verdachte een mes bij zich droeg. Onder deze omstandigheden gaat een beroep op noodweer in elk geval niet op. Hij, die bewust de confrontatie met een ander zoekt, moet rekening houden met een, mogelijk fysieke, reactie van die ander op de confrontatie en kan zich nadien in beginsel er niet op beroepen dat hij zich tegen de reactie van die ander heeft moeten verdedigen, tenzij de ander buiten elke proportie heeft gereageerd, waarvan niet is gebleken. Nu de rechtbank van oordeel is dat van een noodweersituatie geen sprake was, kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde feit bepleit, alsmede, subsidiair, ontslag van alle rechtsvervolging.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de omstandigheid dat het bewezenverklaarde feit is gepleegd op de openbare weg.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat er bijna anderhalf jaar zijn verstreken tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit en de strafrechtelijke afdoening ervan.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf voor de duur van 240 uren,
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 maanden;
- beveelt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- gelast de teruggave van de volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte: 2004104744, 3.00 STK Hobbymes: 1 x blauw, 2 x oranje.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. I. Becker-Hartenhof en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2006.