ECLI:NL:RBMAA:2006:AV1309

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-700642-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in gemeenschappelijke woonkamer met mes

Op 27 januari 2006 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 18 september 2005 in de gemeente Kerkrade zijn huisgenoot in de rug gestoken met een mes, wat niet alleen lichamelijk letsel, maar ook psychisch leed heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de verklaring van een getuige, die aanvankelijk een andere verklaring had afgelegd, als geloofwaardig beoordeeld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €750,- aan de benadeelde partij toegewezen, die door het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om zich te houden aan de richtlijnen van de Reclassering Nederland gedurende de proeftijd. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de aard en ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming noodzakelijk is, gezien de ernst van het geweldsdelict en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700642-05
Datum uitspraak: 27 januari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 december 2005 en 13 januari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte]
wonende te [woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 september 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 september 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 september 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting van 20 december 2005 heeft getuige [getuige] een getuigenverklaring afgelegd, die afwijkend is van de verklaring die hij op 18 september 2005 ten overstaan van de politie heeft afgelegd.
Tijdens de terechtzitting van 13 januari 2006 heeft hij verklaard dat hij blijft bij eerstgenoemde verklaring. Tevens heeft hij verklaard dat hij ook bij de politie niet gelogen heeft, doch dat hij zich de gebeurtenissen van 18 september 2005 nu, enige maanden later, anders herinnert dan destijds. Hij heeft als verklaring hiervoor gegeven dat zijn herinnering vervaagd kan zijn en dat het mogelijk is dat daardoor een ander verhaal is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring, welke genoemde getuige -kort na het gebeurde- ten overstaan van de politie heeft afgelegd, geloofwaardig is. Deze geloofwaardigheid wordt versterkt door de uitspraak van de getuige, dat hij bij de politie niet gelogen heeft.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
primair
poging tot doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat hij deze aan de hoge kant vindt.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, mede op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij een van zijn medebewoners in de gemeenschappelijke woonkamer heeft aangevallen. Door zijn huisgenoot daar met een mes in de rug te steken heeft hij niet alleen lichamelijk letsel, maar ook psychisch leed veroorzaakt bij het slachtoffer, temeer nu de woonkamer een ruimte is waar alle bewoners van het betreffende pand veilig en geborgen moeten kunnen verblijven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. Voorts is rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake ernstige geweldsdelicten is veroordeeld.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behandeld, waarbij [slachtoffer], [adres], [woonplaats], zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het hiervoor onder primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gezien de aard van het letsel wordt de hoogte van deze immateriële schade door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 750,-.
Het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor onder primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [slachtoffer], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [slachtoffer], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIERENTWINTIG maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot ZES maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft aan genoemde instelling opdracht aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], [woonplaats], te betalen een bedrag van € 750,- (zegge: ZEVENHONDERDVIJFTIG euro);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], [adres], [woonplaats], te betalen een bedrag van € 750,- (zegge: ZEVENHONDERDVIJFTIG euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer] voormeld bedrag van € 750,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 750,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2006.