RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700695-05
03/100955-04 VTVV
Datum uitspraak: 7 februari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de het P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 augustus 2005 in de gemeente Eijsden, op de openbare weg, de Kasteellaan, in elk geval op een openbare weg in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening hebben/heeft weggenomen een bromfiets, merk Yamaha, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] welke (elk) op een bromfiets reden/reed, een of meermalen de doorgang hebben/heeft belet, met een (stofzuiger-)stang en/of (stofzuiger-)slang, althans een soortgelijk voorwerp, dreigend op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zijn/is toegelopen en/of genoemde [slachtoffer 2] een of meermalen met die (stofzuiger-)stang en/of
(stofzuiger-)slang, althans met dat voorwerp hebben/heeft geslagen;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
A)
hij op of omstreeks 20 augustus 2005 in de gemeente Eijsden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, merk Yamaha Aerox, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
B)
hij op of omstreeks 20 augustus 2005 in de gemeente Eijsden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer 2] (met kracht) met (een deel van) een (stofzuiger-)slang en/of (stofzuiger-)stang heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 20 augustus 2005 in de gemeente Eijsden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
C)
hij op of omstreeks 20 augustus 2005 in de gemeente Eijsden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een persoon, genaamd [slachtoffer 1] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen, immers heeft/hebben verdachte en (een of meer van) zijn mededader(s), althans
hij, verdachte, alleen, opzettelijk dreigend genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] welke (elk) op een bromfiets reden/reed, een of meermalen de doorgang belet en/of (vervolgens) met een
(stofzuiger-)stang en/of (stofzuiger-)slang, althans een soortgelijk voorwerp, dreigend op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toegelopen en/of met die (stofzuiger-)stang en/of (stofzuiger)slang in de richting van die [slachtoffer 1] en/of geslagen en/of gezwaaid;
2.
hij op of omstreeks 19 april 2005 in de gemeente Eijsden [slachtoffer 3] en/of een verder onbekend gebleven cafébezoeker, genaamd [slachtoffer 5], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met openlijk geweld met verenigde
krachten tegen personen of goederen, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een barkruk opgepakt en/of met die barkruk een of meer glazen en/of fotolijstjes stukgeslagen en/of stukgegooid en/of een of meermalen dreigend voormelde cafébezoeker bij de keel gegrepen en/of genoemde Ickenroth dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga wel een paar man halen en kom over tien minuten terug" en/of "ik heb tien man en kom terug" en/of "ik zal meerdere personen binnen roepen" en/of "ik zweer op mijn petekind dat ik de boel zal verbouwen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak van 11 april 2005 tot en met 11 september 2005 in de gemeente Eijsden, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- op of omstreeks 11 april 2005 in de gemeente Eijsden in café "[A]" een hoeveelheid drank, althans een aantal consumpties;
- op of omstreeks 12 april 2005 in de gemeente Eijsden in café "[D]" een hoeveelheid drank;
- in of omstreeks het tijdvak van 1 mei 2005 tot en met 15 mei 2005 in de gemeente Eijsden in café "[T]" een hoeveelheid drank;
- op of omstreeks 3 mei 2005 in de gemeente Eijsden in café "[L]" een hoeveelheid drank;
- op of omstreeks 14 juni 2005 in de gemeente Eijsden in café "[O]" een hoeveelheid drank en/of een maaltijd;
- op of omstreeks 29 juli 2005 in de gemeente Eijsden in café "[O]" een hoeveelheid drank;
- op of omstreeks 11 september 2005 in de gemeente Eijsden in café "[R]" een hoeveelheid drank.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 3 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Nadere overweging betreffende de vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat het door verdachte uitgeoefende geweld is gebezigd met het vooropgezette doel om de bromfiets te stelen. Veeleer heeft verdachte geweld willen uitoefenen jegens het slachtoffer en is pas later het idee opgekomen de bromfiets te stelen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de rechtbank op grond van de volgende overweging tot dit oordeel gekomen:
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat in de periode van 11 april 2005 tot en met 11 september 2005 door een persoon feiten zijn gepleegd als ten laste gelegd aan verdachte. Met uitzondering van het feit opgenomen onder het eerste gedachtestreepje, blijkt uit geen van de bewijsmiddelen dat deze feiten zijn gepleegd door verdachte. De aanwijzingen in de te onderscheiden aangiften dat de respectievelijke feiten zijn begaan door “de mij bekende [verdachte]” of “ene [verdachte](n) (…) afkomstig/woonachtig van/op het woonwagenkampje te Eijsden” zijn, ook in hun onderlinge samenhang, zonder nadere identificatie onvoldoende om verdachte als de dader te kunnen duiden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers niet onmiskenbaar gebleken dat verdachte de enige [verdachte] is die woonachtig is op het woonwagenkampje te Eijsden, terwijl het de rechtbank bovendien ambtshalve bekend is dat [de achternaam van verdachte] een veel voorkomende naam is onder de woonwagenbevolking.
Wat betreft het feit onder het eerste gedachtestreepje ([cafe A]) staat het ten laste gelegde niet vast, nu zich in het dossier enkel de aangifte van de uitbaatster bevindt en de overige voorvallen niet als steunbewijs kunnen dienen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair onder A), onder B) primair en onder C) ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
t.a.v. feit 1 subsidiair onder:
A)
hij op 20 augustus 2005 in de gemeente Eijsden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, merk Yamaha Aerox, toebehorende aan
[slachtoffer 1];
B) primair:
hij op 20 augustus 2005 in de gemeente Eijsden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer 2] met kracht met een stang heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
C)
hij op 20 augustus 2005 in de gemeente Eijsden, tezamen en in vereniging met een ander, een persoon, genaamd [slachtoffer 1], en een persoon, genaamd [slachtoffer 2], heeft bedreigd met zware mishandeling, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welke elk op een bromfiets reden, meermalen de doorgang belet en vervolgens met een stang dreigend op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegelopen.
hij op 19 april 2005 in de gemeente Eijsden [slachtoffer 3] en een verder onbekend gebleven cafébezoeker, genaamd [slachtoffer 4], heeft bedreigd met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen en goederen, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een barkruk opgepakt en met die barkruk glazen en fotolijstjes stukgegooid en meermalen dreigend voormelde cafébezoeker bij de keel gegrepen en genoemd [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga wel een paar man halen en kom over tien minuten terug" of "ik heb tien man en kom terug" en "ik zweer op mijn petekind dat ik de boel zal verbouwen".
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair onder A), onder B) primair en onder C) en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
t.a.v. feit 1 subsidiair A):
diefstal;
t.a.v. feit 1 subsidiair B) primair:
poging tot zware mishandeling;
t.a.v. feit 1 subsidiair C):
medeplegen van bedreiging met zware mishandeling;
t.a.v. feit 2:
bedreiging met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen of goederen;
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregelen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, onder 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ter zake van de feiten onder 1. primair, onder 2 subsidiair onder A), B) primair en subsidiair, onder C, alsmede onder 2 en 3 vrijspraak van verdachte bepleit.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregelen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregelen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming, voor de hierna te vermelden duur, met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met het volgende:
Verdachte bedreigt samen met een derde twee personen op de openbare weg. Een van deze passanten poogt hij zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en van de andere passant neemt hij de bromfiets weg.
De slachtoffers zijn door dit gedrag ernstig getroffen. Ongewild en zonder dat zij daarvoor een aanleiding hebben gegeven, worden zij het slachtoffer van de agressieve houding van verdachte. De schade die zij hebben geleden is niet alleen materieel van aard, ook psychisch heeft het gedrag van verdachte grote gevolgen gehad voor de slachtoffers. Het toegebrachte leed vraagt om een adequate reactie.
Bovendien is het juist het gedrag als het onderhavige dat in grote mate bijdraagt tot de gevoelens van onveiligheid waarover heden ten dage zo veel wordt gesproken in de maatschappij. Ook daarop behoort te worden gereageerd.
Bij het hanteren van de juiste strafmaat let de rechtbank er wel op dat zij heeft overwogen dat het uitgeoefende geweld niet was bedoeld om de bromfiets te stelen. Die intentie is kennelijk pas later ontstaan. De rechtbank zal in dat verband derhalve aansluiting zoeken bij straffen die plegen te worden opgelegd voor diefstal van een bromfiets en voor poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Bij het onder 2 bewezen verklaarde gaat het om een bedreiging in een openbare horeca gelegenheid. Daarvan is niet alleen de horeca-exploitant het rechtstreekse slachtoffer geworden maar ook een aanwezige gast. Daarnaast hebben andere bezoekers het gebeuren gezien en zullen zij de dreiging hebben ervaren die daarvan is uitgegaan. Ook hiermee zal de rechtbank bij de op te leggen straf rekening houden.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte ter zake van soortgelijke feiten nog niet eerder is veroordeeld.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 45, 36f, 47, 57, 285, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij:
-. [benadeelde partij 1], wonende te [adres benadeelde partij 1],
-. [benadeelde partij 2], wonende te [adres benadeelde partij 2],
-. [benadeelde partij 3], wonende te [adres benadeelde partij 3],
-. [benadeelde partij 4], wonende te [adres benadeelde partij 4], en
-. [benadeelde partij 5], wonende te [adres benadeelde partij 5],
zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
- t.a.v. de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van genoemde benadeelde partij [1] voor zover deze betrekking heeft op een vergoeding ter zake van materiële schade (te weten de posten “scooter”, “slot”, “alarmslot”, “kleding”, “nieuw slot huisdeur”, “reiskosten”, “extra telefoonkosten met politie”, “verschil aanschaf andere scooter”)
niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre
niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan genoemde benadeelde partij [1] door de hiervoor onder 1 subsidiair onder A) en C) bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid thans vastgesteld op een bedrag van 250 Euro, reden waarom deze vordering in zoverre van zodanig eenvoudige aard is gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu aan verdachte ter zake van dit feit een straf en een maatregel zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Partij [1] heeft gesteld dat de definitieve omvang van de geleden immateriële schade op het moment van het indienen van haar vordering, te weten op 13 december 2005, nog niet bekend was. Voor zover die schade hoger is dan genoemd bedrag ad 250 Euro is de vordering ter zake van immateriële schade derhalve niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre ook niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
- t.a.v. de vordering van genoemde benadeelde partij [2]:
De vordering van genoemde benadeelde partij [2] is van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan genoemde benadeelde partij [ 2] door het hiervoor onder 1 subsidiair onder A) bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van 29,90 Euro, ter zake van de post “koplamp unit compleet” en een bedrag van 70,20 Euro ter zake van de post “km. teller”.
Nu aan verdachte ter zake van dit feit een straf en een maatregel zal worden opgelegd, zal de vordering ter zake materiële schade daarom tot het totaalbedrag van 110,10 Euro worden toegewezen.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de gestelde materiële schade ter zake van de post “stuurkap” rechtstreeks door de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht, zal genoemde benadeelde partij [2], voor zover het dit deel van haar vordering betreft, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan genoemde benadeelde partij [ 2] door de hiervoor onder 1 subsidiair onder B) en C) bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid thans vastgesteld op een bedrag van 500 Euro. Nu aan verdachte ter zake van deze feiten een straf en een maatregel zullen worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Partij [2] heeft bovendien gesteld dat de definitieve omvang van de geleden immateriële schade op het moment van het indienen van haar vordering, te weten op 13 december 2005, nog niet bekend was. Voorzover de benadeelde partij [2] een hoger bedrag dan genoemd bedrag ad 500 Euro vordert, is de vordering niet van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
- t.a.v. de vorderingen van de benadeelde partijen [1] en [2] ten aanzien van het
onder 1 subsidiair onder C) bewezen verklaarde voorts:
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 subsidiair onder C) bewezen verklaarde nog als volgt.
Het onderzoek ter terechtzitting, bezien in verband met de inhoud van het dossier, leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat ook een ander dan verdachte aansprakelijk is voor de door dit feit veroorzaakte schade. Op grond van het bepaalde in artikel 6:106/art. 6:166 van het Burgerlijk Wetboek, bezien in verband met het bepaalde in artikel 6:7 van het Burgerlijk Wetboek, is verdachte niettemin aansprakelijk voor de volledige schade en geldt voorts dat betaling door een medeaansprakelijke ook verdachte bevrijdt.
- t.a.v. de op te leggen maatregelen betreffende de vorderingen van de benadeelde
partijen [1] en [2]:
Nu verdachte onder meer ter zake van de hiervoor onder 1 subsidiair onder A) en C) respectievelijk de hiervoor onder 1 subsidiair onder A), B) en C) bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [ 1] respectievelijk het slachtoffer [2], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partijen [1] respectievelijk [ 2], aansprakelijk is voor de schade die telkens door deze strafbare feiten is toegebracht, heeft de rechtbank voorts tot het opleggen van nader te noemen maatregelen besloten.
- t.a.v. de vorderingen van genoemde benadeelde partijen [3, 4en 5]:
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kunnen de genoemde benadeelde partijen [3, 4 en 5 ] niet in hun vorderingen worden ontvangen.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, aan verdachte voorwaardelijk opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 16 maart 2005, gewezen onder parketnummer 03/100955-04.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen.
De rechtbank overweegt daartoe dat, daar de voorwaardelijke veroordeling was opgelegd ter zake van bij de Wegenverkeerswet 1994 strafbaar gestelde feiten, terwijl in de zaak met parketnummer 03/700695-05 bewezen is verklaard dat veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan bij de artikelen 285, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feiten en een zodanig ver verwijderd verband tussen deze feiten bestaat, thans géén termen aanwezig zijn deze vordering toe te wijzen.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair onder A), onder B) primair en onder C) ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair onder A), onder B) primair en onder C) ten laste gelegde en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 3 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [1], wonende te [adres benadeelde partij 1], ter zake immateriële schade te betalen een bedrag van 250 Euro (tweehonderdvijftig Euro), te vermeerderen met de wettelijke rente van 20 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat genoemde benadeelde partij [1] ter zake de gevorderde materiële schade, alsmede ter zake het meer gevorderde bedrag ter zake immateriële schade, in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [1], wonende te [adres benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van 250 Euro (tweehonderdvijftig Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [1] voormeld bedrag van 250 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 250 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [1] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [ 2], wonende te [adres benadeelde partij 2],
* ter zake materiële schade te betalen een bedrag van 110,10 Euro (honderdtien Euro en tien centen), alsmede
* ter zake immateriële schade te betalen een bedrag van 500 Euro (vijfhonderd Euro),
derhalve een totaalbedrag van 610,10 (zeshonderdtien Euro en tien centen), te vermeerderen met de wettelijke rente van 20 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat genoemde benadeelde partij [2] ter zake het meer gevorderde bedrag ter zake van materiële schade in haar vordering niet-ontvankelijk is;
- bepaalt dat genoemde benadeelde partij [2] ter zake het meer gevorderde ter zake immateriële schade, in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [2], wonende te [adres benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van 610,10 Euro (zeshonderdtien Euro en tien centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [2] voormeld bedrag van 610,10 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van 610,10 Euro heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [2] komt te vervallen;
- verklaart de benadeelde partij [3], wonende te [adres benadeelde partij 3], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt genoemde benadeelde partij [3] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [4], wonende te [adres benadeelde partij 4] in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt genoemde benadeelde partij [4] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [5], wonende te [adres benadeelde partij 5] in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt genoemde benadeelde partij [5] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- Wijst af de vordering tot voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie
d.d. 3 januari 2006, in de zaak met parketnummer 03/100955-04.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Hillen, voorzitter, mr. Vluggen en mr. Van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mevr. Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2006.