ECLI:NL:RBMAA:2006:AV0770

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005729-03
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksueel misbruik van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, is de verdachte beschuldigd van seksueel misbruik van twee minderjarigen. De tenlastelegging omvatte drie feiten, waarbij de verdachte zou hebben gemeenschap gehad met een meisje van twaalf jaar en ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd met twee meisjes, waarvan één ook nog niet de leeftijd van zestien had bereikt. De rechtbank heeft de minderjarige aangeefster verhoord in een speciaal ingerichte interviewruimte, maar de deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld, oordeelde dat het studioverhoor van matige kwaliteit was.

Tijdens de zitting op 25 januari 2006 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van alle tenlastegelegde feiten. Dit was gebaseerd op het deskundigenrapport van prof. dr. P.J. van Koppen, waarin werd gesteld dat de verklaring van de aangeefster niet als bewijs kon dienen. Daarnaast waren er tegenstrijdige verklaringen van de moeder en zus van de aangeefster, wat de betrouwbaarheid van de getuigenissen verder ondermijnde.

De rechtbank heeft de verklaringen en het deskundigenrapport zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft daarom besloten de verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken in de openbare terechtzitting op 25 januari 2006 door de meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/005729-03
Datum uitspraak: 25 januari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 november 2004 en 25 januari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 september 2002 en/of op of omstreeks 27 september 2002 in de gemeente Landgraaf, met [slachtoffer 1] (geboren op 17-2-1998), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte een of meer van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
2.
hij op of omstreeks 20 september 2002 en/of op of omstreeks 27 september 2002 in de gemeente Landgraaf, met [slachtoffer 1] (geboren op 17-2-1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het ontuchtig wrijven over de vagina van die [slachtoffer 1] en/of het ontuchtig door die [slachtoffer 1] doen vastpakken en/of doen betasten en/of doen aftrekken van de penis van hem, verdachte;
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 februari 1998 tot en met 22 februari 1998, in de gemeente Landgraaf, met [slachtoffer 2] (geboren op 19-11-1985), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het ontuchtig wrijven over de vagina en/of borsten van die [slachtoffer 2].
Het requisitoir
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1., 2. en 3. zal worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat, gelet op het deskundigenrapport van prof. dr. P.J. van Koppen van 4 maart 2005, de verklaring van de aangeefster van de onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten, afgelegd in de verhoorstudio, niet voor het bewijs van enig feit kan worden gebruikt. Ten aanzien van de onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten zijn er voorts de verklaringen van de moeder en van de zus van de aangeefster, welke verklaringen op onderdelen tegenstrijdig zijn met de verklaringen van de verdachte en andere getuigen. De verklaring van de moeder van de aangeefster bevat bovendien hiaten. Ook is het mogelijk dat de moeder en de zus een coachende rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de verklaringen van de aangeefster. Aangezien er veel onduidelijkheden zijn over de onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten, dient de verdachte hiervan, naar het oordeel van de officier van justitie, te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie betoogd dat de aangeefster in haar verklaring bij de politie heeft verklaard over bepaalde praktische zaken, welke verklaring destijds door de politie ten aanzien van deze zaken op juistheid had kunnen worden getoetst, hetgeen echter niet is gebeurd. Deze zaken kunnen bovendien nu niet meer gecontroleerd worden, aangezien het feit waarvan aangifte is gedaan, inmiddels bijna acht jaar geleden zou hebben plaatsgevonden. Gelet hierop alsmede op de omstandigheid dat de verklaringen die over dit feit zijn afgelegd, op verschillende punten uiteenlopen, is er, naar de mening van de officier van justitie, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het hem onder 3. tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Het pleidooi
De raadsman van de verdachte heeft, gelet op de door de voorzitter voorgehouden stukken en gelet op hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht, ervoor gepleit zijn cliënt van alle tenlastegelegde feiten vrij te spreken.
De vrijspraak
De rechtbank heeft acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting van 26 november 2004 en
25 januari 2006 naar voren is gekomen, met name op het deskundigenrapport van prof. dr. P.J. van Koppen van 4 maart 2005 en op het aanvullend proces-verbaal van de politie van 26 april 2005. Het hiervoor genoemde en de schriftelijke bescheiden, als opgenomen in het dossier behorende bij deze zaak en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 72, in onderlinge samenhang bezien, hebben de rechtbank tot het oordeel gebracht dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de hem onder 1., 2. en 3. tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De verdachte moet hiervan derhalve worden vrijgesproken.
DE BESLISSING:
De rechtbank verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. R. Niessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2006. Mr. Niessen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.