RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/005680-04
Datum uitspraak: 31 januari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 september 2004 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] met een fles op het hoofd geslagen en/of een of meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer] geschopt en/of die [slachtoffer] van het dak van een electriciteitshuisje, althans een distributiestation gas, althans enige behuizing van een nutsvoorziening afgegooid en/of die [slachtoffer] met een scherp voorwerp in de keel, althans nek gestoken, althans gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een horloge en/of een hoeveelheid geld en/of jas en/of een GSM en/of een beurs, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 23 september 2004 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge en /of een hoeveelheid geld, een jas, een beurs en/of een GSM, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond(en) dat hij en/of zijn medeverdachte (en) die [slachtoffer] met een fles op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of een of meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of die [slachtoffer] van het dak van een electriciteitshuisje, althans een distributiestation gas, althans enige behuizing van een nutsvoorziening heeft/hebben afgegooid en/of die [slachtoffer] met een scherp voorwerp in de keel, althans nek heeft/hebben gestoken, althans gesneden tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 september 2004 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen het lichaam van die [slachtoffer] geschopt en die [slachtoffer] van het dak van een electriciteitshuisje, althans een distributiestation gas, afgegooid tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een horloge en een hoeveelheid geld en een jas en een GSM en een beurs, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal gemakkelijk te maken.
Bijzondere overweging ten aanzien van de partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de overige geweldshandelingen tegen [slachtoffer] zoals ten laste gelegd onder 1 primair, te weten het op diens hoofd slaan met een fles alsmede het met een scherp voorwerp in diens keel steken en/of snijden weliswaar wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, maar dat deze geweldshandelingen niet in enig causaal verband staan met de dood van [slachtoffer]. Dit volgt uit het sectierapport d.d. 24 september 2004, van H.A. Tromp, als arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, waaruit immers blijkt dat de dood van [slachtoffer] is ingetreden door inwendig bloedverlies ten gevolge van de inwerking van uitwendig mechanisch stomp en/of botsend geweld op de romp in combinatie met ademhalingsbelemmering ten gevolge van ribbreuken en/of samendrukkend -de rechtbank merkt op: dus niet snijdend en/of klievend- geweld op de hals.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het strafbare feit welk als volgt moet worden gekwalificeerd:
medeplegen van doodslag vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport opgemaakt, gedateerd op 17 februari 2005. Dit rapport vermeldt onder meer de conclusie dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat deze gebrekkige ontwikkeling evenzo bestond ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit. Drs. Zwegers adviseert, indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Ten aanzien van verdachte is tevens door drs. G.C.G.M. Broekman, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport opgemaakt, gedateerd op 18 februari 2005. Dit rapport vermeldt onder meer de conclusie dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat deze gebrekkige ontwikkeling bestond en een rol heeft gespeeld ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit. Drs. Broekman adviseert, indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Tevens is ten aanzien van de verdachte, in het kader van contra-rapportage, door drs. B.Y. van Toorn, psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport opgemaakt, gedateerd op 9 december 2005. Dit rapport vermeldt onder meer als conclusie dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis heeft een rol gespeeld ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit. Drs. van Toorn adviseert om verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Tevens is ten aanzien van verdachte, in het kader van de contra-rapportage, door dr. C.E.P. Dillen, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport opgemaakt, gedateerd op 10 december 2005. Dit rapport vermeldt onder meer als conclusie dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis van het antisociale type met zelfs enkele kenmerken van de psychopaat volgens Hare. Tijdens het plegen van het telastegelegde feit waren de kenmerken van deze stoornis ook aanwezig. Dr. Dillen adviseert verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, met deze in genoemde rapporten gegeven conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat dit feit hem in (licht) verminderde mate kan worden toegerekend, en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit onder 1 primair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en dat zal worden gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met verpleging van overheidswege.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij naar aanleiding van de rapportages van de deskundigen onvoldoende aanwijzingen ziet voor het opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging en dat kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf. Subsidiair verzoekt de raadsman, mocht de rechtbank toch komen tot bedoelde maatregel, de duur van de gevangenisstraf te matigen zodat de behandeling binnen afzienbare tijd kan aanvangen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van [verdachte], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
[Verdachte] heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer]. Tevens is vast komen te staan dat die doodslag is gepleegd teneinde [slachtoffer] te kunnen beroven van diens horloge, geld, jas, GSM en beurs. Crimineel gedrag als het onderhavige behoort tot de ernstigste delicten. De wetgever heeft de buitengewone ernst van dit soort criminaliteit tot uitdrukking gebracht door daarop levenslange gevangenisstraf als strafmaximum te stellen.
De ernst van het onderhavige feit wordt nog versterkt door de gruwelijke wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht. Medeverdachte had reeds in café T. het plan opgevat om [slachtoffer], met wie hij een deel van de avond in dat café had gesproken, van diens horloge te beroven, welk voornemen hij aan verdachte kenbaar had gemaakt. Nadat [verdachte], [medeverdachte] en [slachtoffer] met enkele anderen bedoeld café na sluitingstijd hadden verlaten, hebben [verdachte] en [medeverdachte] gewacht totdat zij alleen achterbleven met de dronken [slachtoffer]. Vervolgens zijn zij met [slachtoffer] in de richting van de Griend gelopen, waarbij zij deze kennelijk hebben doen geloven dat zij hem naar een taxi zouden begeleiden, althans hem de weg naar de taxistandplaats zouden wijzen. Bij het zich bij de Griend bevindende elektriciteitshuisje of distributiestation gas aangekomen, heeft [medeverdachte] aan [verdachte] gevraagd of het goed was als de overval daar zou plaatsvinden, waarop [verdachte] antwoordde dat het [medeverdachte]s feestje was. [medeverdachte] sloeg vervolgens [slachtoffer] van achteren met een breezerflesje op diens hoofd, ten gevolge waarvan hij op de grond viel. Vervolgens nam [medeverdachte] [slachtoffer] diens horloge af en zette [verdachte], toen [slachtoffer] omhoog trachtte te komen, zijn geschoeide voet op de zijkant van diens hals. [Medeverdachte] doorzocht de kleding van [slachtoffer] en ontnam hem zijn beurs en los geld en schopte hem drie maal hard in de zij. [Verdachte] en [medeverdachte] liepen vervolgens weg, maar besloten, na ongeveer 400 meter gelopen te hebben, terug te keren teneinde [slachtoffer] van nog meer zaken te beroven. Teruggekomen op de plaats van het delict, bleek [slachtoffer] nog steeds op de grond te liggen. Gelet hierop alsmede op de eerdere geweldshandelingen en de dronken staat van [slachtoffer], ligt het niet in de rede dat deze enige relevante weerstand zou hebben kunnen bieden tegen de op dat moment op handen zijnde diefstal. Desalniettemin hervatten [medeverdachte] en [verdachte] hun gewelddadigheden tegen [slachtoffer]: deze werd door [verdachte] van het elektriciteitshuisje/distributiestation gas afgegooid, vervolgens ontdaan van zijn jas en colbertjasje, door [verdachte] met de hak van diens schoen op zijn borst geschopt en tenslotte door een van beiden in het bijzijn van de ander met een scherf van een breezerflesje in zijn keel gekerfd respectievelijk gesneden. Nadat [verdachte] [slachtoffer] tegen het elektriciteitshuisje/distributiestation gas in de schaduw had gelegd – met de kennelijke bedoeling het tijdstip waarop [slachtoffer] zou worden gevonden, zo veel mogelijk uit te stellen – lieten beiden hem in hulpeloze toestand achter, zonder in de daaropvolgende tijd hulpdiensten te alarmeren of anderszins te bewerkstelligen dat hulp zou worden verleend aan [slachtoffer].
Deze gewelddadigheden en de daaruit voortvloeiende dood van [slachtoffer] hebben enorm leed voor diens familie teweeggebracht. Daar komt nog bij dat ook de rechtsorde door feiten als het onderhavige extra ernstig wordt geschokt en dat gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving (nog verder) worden gevoed.
Ten voordele van [verdachte] dient in aanmerking te worden genomen dat hij als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden aangemerkt.
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen:
1. het eerder bedoelde rapport van drs. A.F.J.M. Zwegers, voor zover inhoudende onder andere – zakelijk weergegeven –:
? er is sprake van recidivegevaar;
? hoewel de gebrekkige ontwikkeling als zodanig onomkeerbaar is, zijn er behandelingsmethoden voorhanden die het recidivegevaar kunnen reduceren;
? rapporteur ziet geen andere mogelijkheid dan te adviseren om het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging in overweging te nemen;
2. het eerder bedoelde rapport van drs. G.C.G.M. Broekman, voor zover inhoudende onder andere – zakelijk weergegeven -:
? de kans op recidive wordt onbehandeld als erg groot ingeschat;
? het belang van een forensische behandeling wordt groot geacht, met aandacht voor de persoonlijkheidsstoornis en de toekomstige resocialisatie;
? rapporteur adviseert de TBS maatregel met verpleging te overwegen;
3. het eerder bedoelde rapport van dr. C.E.P. Dillen, voor zover inhoudende onder andere – zakelijk weergegeven -:
? de kans op recidive is als erg groot in te schatten;
? vanuit de optiek behandeling (met het oog op verandering van de stoornissen) zijn er geen argumenten om bij onderzochte een TBS maatregel met dwangverpleging te adviseren. Op grond van het gevaarsrisico zou een TBS maatregel met dwangverpleging wel kunnen overwogen worden;
4. het eerder bedoelde rapport van drs. B.Y. van Toorn, voor zover inhoudende onder andere – zakelijk weergegeven -:
? onderzochtes minachting voor anderen, de hoge krenkbaarheid, lage frustratietolerantie en de gewoonte om gedrag alleen aan te passen op basis van eigen gevoelde behoeften zullen alle een belangrijke rol spelen bij de totstandkoming van toekomstig gewelddadig gedrag;
? de persoonlijkheidsdynamiek van betrokkene is een van de meest moeilijk behandelbare die er bestaan. Op basis van de combinatie van ziekelijke stoornis, ongunstige prognose en slechts beperkte mogelijkheden tot behandeling en verandering ziet ondergetekende geen adviesmogelijkheden die perspectief bieden op een relevante bijstelling van de ongunstige prognose. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat die prognose om veiligheidsredenen onaanvaardbaar slecht is, dan adviseert zij de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Gezien de inhoud van vorenbedoelde rapporten en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van [verdachte] heeft gekregen, is de rechtbank van oordeel dat hij ter beschikking dient te worden gesteld, nu tijdens het begaan van de gekwalificeerde doodslag een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, dit door [verdachte] begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Uit de rapporten volgt dat het risico van herhaling van ernstig normoverschrijdend gedrag als groot tot zeer groot wordt ingeschat. Dr. Dillen is van oordeel dat naar de huidige stand van de wetenschap de mogelijkheden van behandeling van de persoonlijkheidsdynamiek van [verdachte] minimaal, zoniet onbestaand zijn. De overige rapporteurs schetsen een iets positiever beeld, maar ook zij geven aan dat de behandelbaarheid van de stoornis zeer moeilijk is. De rechtbank constateert echter ook dat alle rapporteurs de maatregel van TBS om veiligheidsredenen wel als een optie zien of zelfs geïndiceerd achten. Gelet hierop zal de rechtbank tevens bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu de rechtbank van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [nabestaande slachtoffer] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Niet duidelijk is geworden welk deel van de gevorderde kosten van juridische bijstand direct verband houdt met het bewezenverklaarde feit. Tevens stelt de rechtbank vast dat overige door de benadeelde partij gevorderde kosten niet van zodanig eenvoudige aard zijn dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding lenen, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 47, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte deswege strafbaar;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
- verklaart de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer], in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. Th.J.M. Oostdijk en mr. W.A.P. Hillen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.S.E. Rutgers van Rozenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2006.