ECLI:NL:RBMAA:2006:AU9599

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
101595 - HA ZA 05-541
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van schuld door directeur van failliete vennootschap met regresvordering

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 11 januari 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van een failliete vennootschap en de directeur van die vennootschap. De curator, mr. Jacobus Johannes Theodorus Paulissen, had de directeur gedagvaard om een schuld van € 18.271,76 te betalen, die voortvloeide uit een rekening-courant verhouding met de failliete vennootschap. De directeur stelde dat hij deze schuld mocht verrekenen met een regresvordering die hij had op de failliete vennootschap, terzake van een door hem betaalde schuld aan de Rabobank, waarvoor hij hoofdelijk aansprakelijk was. De curator voerde aan dat de directeur niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat hij geen toestemming van de rechter-commissaris had overgelegd voor het voeren van deze procedure. De rechtbank ging echter voorbij aan dit verweer, omdat de curator had gesteld dat hij gemachtigd was door de rechter-commissaris.

Tijdens de comparitie van partijen werd duidelijk dat er overeenstemming bestond over de schuld van de directeur aan de failliete vennootschap. De rechtbank oordeelde dat de regresvordering van de directeur ten tijde van de faillietverklaring al voorwaardelijk bestond en haar grondslag vond in een handeling die vóór de faillietverklaring was verricht. Dit voldeed aan de voorwaarden voor verrekening zoals gesteld in artikel 53, lid 1 van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat de directeur zijn schuld aan de failliete vennootschap mocht verrekenen met zijn regresvordering, waardoor de vorderingen van de curator werden afgewezen. De curator werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheid van verrekening in faillissementssituaties, mits aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. De rechtbank heeft de curator als in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en de kosten van de procedure aan hem opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 11 januari 2006
Zaaknummer : 101595 / HA ZA 05-541
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
Mr. Jacobus Johannes Theodorus PAULISSEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [Naam b.v. faillissement].
kantoor houdende te [naam kantoor],
eiser,
procureur mr. J.J.T. Paulissen;
tegen:
[Naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.J.M. Hermans.
1. Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen "de curator", heeft gedaagde, [naam gedaagde], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld.
[Gedaagde] heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Bij faxbericht van 8 september 2005 zijn door de curator stukken overgelegd ten behoeve van de comparitie. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Partijen hebben voorts nog elk een akte genomen.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
Bij vonnis van deze rechtbank van 18 september 2003 werd de besloten vennootschap [Naam b.v.]. (hierna: "de vennootschap") in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. Paulissen tot curator. [Gedaagde] was directeur van de vennootschap. [Gedaagde] had een rekening-courant verhouding met de vennootschap waaruit ten tijde van de faillietverklaring een vordering van de vennootschap op [Gedaagde] bleek van € 21.992,78.
De curator stelt dat uit nader onderzoek is gebleken dat op dit bedrag nog een correctie dient plaats te vinden ad € 3.721,02, zodat een vordering op [Gedaagde] resteert van € 18.271,76.
De curator stelt voorts dat hij kosten heeft dienen te maken tot een bedrag van € 495,62 voor kosten kadaster, beslagkosten en griffierecht beslagrekest.
De curator heeft op grond van het vorenstaande gevorderd [Gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen:
- een bedrag van € 18.271.76, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag ingaande 14 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 495,62 wegens kosten;
het een en ander met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van de procedure.
De vordering wordt door [Gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en de antwoordakte zijdens [Gedaagde].
3. De beoordeling
3.1
[Gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat de curator niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering nu hij geen toestemming van de rechter-commissaris tot het voeren van het onderhavige rechtsgeding heeft overgelegd.
Nu de curator echter ter comparitie van partijen onweersproken heeft gesteld door de rechter-commissaris te zijn gemachtigd tot het voeren van deze procedure zal de rechtbank aan dit verweer voorbijgaan.
3.2
Ter comparitie van partijen is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat [Gedaagde] uit hoofde van de rekening-courant een schuld had aan de failliet van € 18.271,76 en heeft de curator zich neergelegd bij hetgeen door [Gedaagde] is gesteld omtrent het bedrag ad € 771,11 ter zake ziektekosten, zodat in hoofdsom resteert een bedrag van € 17.498,65. Voorts zijn partijen het er over eens dat [Gedaagde] in november 2004 aan de Rabobank te Geleen een bedrag van circa € 175.000,-- heeft voldaan ter zake het aan de failliet en [Gedaagde] als hoofdelijke schuldenaren verleende krediet en dat [Gedaagde] ter zake van deze betaling een regresvordering heeft op de failliet tot - volgens [Gedaagde] - de helft van het door hem betaalde bedrag.
3.3
Het geschil van partijen draait om de vraag of [Gedaagde] – zoals door hem gesteld en door de curator betwist - zijn schuld aan de vennootschap mag verrekenen met zijn regresvordering op de failliet.
3.3.1
De rechtbank beantwoordt deze vraag - gelet op Hoge Raad 9 juli 2004, NJ 2004/618 en Hoge Raad 10 januari 1975, NJ 1976/249 - bevestigend: gelet op de begin februari 2002 gesloten financieringsovereenkomst tussen de Rabobank te Geleen enerzijds en de failliet en [Gedaagde] anderzijds (waarbij [Gedaagde] zich hoofdelijk (mede) verbond voor de rekening-courantschuld van de failliet) bestond de regresvordering ten tijde van de faillietverklaring al voorwaardelijk en vond deze vordering haar rechtstreekse grondslag in een handeling die vóór de faillietverklaring is verricht. Daarmee is voldaan aan de in artikel 53, lid 1, van de Faillissementswet gestelde voorwaarde voor verrekening. Het beroep van [Gedaagde] op verrekening slaagt derhalve.
3.4
Het vorenstaande brengt met zich dat de vorderingen van de curator zullen worden afgewezen en dat de curator als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit geding dient te dragen.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt de curator in de kosten van de procedure aan de zijde van [Gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op:
vast recht € 415,00
salaris procureur € 1.130,00
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
PK