ECLI:NL:RBMAA:2005:BB2639

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 maart 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/993029-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen

Op 11 maart 2005 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van een groot aantal sigaretten zonder dat deze overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. De tenlastelegging betrof een periode van 1 januari 2000 tot en met 11 maart 2004, waarbij de verdachte in de gemeente Kerkrade, althans in het arrondissement Maastricht, sigaretten voorhanden had gehad. De politierechter achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op meer dan één tijdstip in de genoemde periode, tezamen met anderen, accijnsgoederen voorhanden had gehad. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De politierechter baseerde zijn beslissing op de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en getuigen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een geldboete van € 36.000,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechter hield rekening met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De uitspraak werd gedaan na een openbare terechtzitting op 27 april 2005, waarbij de verdachte en zijn raadsman hun standpunten naar voren brachten. De politierechter overwoog dat de opgelegde straffen en maatregelen in verhouding moesten staan tot de gepleegde feiten en de rol van de verdachte in het geheel.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/993029-04
Datum uitspraak: 11 mei 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 april 2005 op tegenspraak gewezen door de politierechter in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatumtedatum en -plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 11 maart 2004, in elk geval op of omstreeks 11 maart 2004, in de gemeente Kerkrade, althans in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten sigaretten (circa 2.196.700 stuks, in elk geval circa 436.700 stuks, althans een grote hoeveelheid/grote hoeveelheden) voorhanden heeft gehad, welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn/waren betrokken;
De bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op meer dan één tijdstip in de periode van 1 februari 2001 tot en met 11 maart 2004, in de gemeente Kerkrade, telkens tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk accijnsgoederen, te weten sigaretten, voorhanden heeft gehad, welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
De partiële vrijspraak
De politierechter acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De politierechter overweegt in dit verband, dat hij, gelet op de inhoud van de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 27 april 2005 en gelet op de inhoud van de verklaring van de getuige, [naam getuige], zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 27 april 2005, bewezen acht dat verdachte in de periode zoals bewezenverklaard in totaal ruim 1.000.000 sigaretten voorhanden heeft gehad. Voor bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een groter aantal sigaretten – tenlastegelegd is het voorhanden hebben van 2.196.700 stuks - ontbreekt naar het oordeel van de politierechter het overtuigend bewijs. Ook waar het gaat om de periode waarin het ten laste gelegde is gepleegd, is de politierechter uitgegaan van de eerder genoemde verklaringen van verdachte en van de getuige [naam getuige], met name waar zij inhouden dat verdachte pas contact heeft gezocht met een leverancier van de sigaretten enige tijd ná de zelfmoord van een persoon genaamd [naam] in januari 2001. Dit moment noemt verdachte ook al in zijn verklaring zoals afgelegd bij de FIOD d.d. 12 maart 2004. De politierechter acht daarom niet bewezen dat verdachte niet in de accijnsheffing betrokken sigaretten voorhanden heeft gehad vóór 1 februari 2001.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de politierechter, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5, eerste lid en onder b, van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd .
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, met een vervangende hechtenis van 90 dagen en een geldboete van
€ 50.000,-, waarvan € 35.000,- niet ten uitvoer te leggen, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte slechts een klein radertje is in een groot geheel en dat de schade derhalve op alle betrokken radertjes verhaald zou moeten worden. Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte ook de aanslag van de accijns zal moeten betalen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de politierechter in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel heeft de politierechter gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Gelet op een en ander zal de politierechter verdachte in de eerste plaats een taakstraf opleggen, bij de bepaling van de omvang waarvan de politierechter mede rekening zal houden met de omvang van verdachtes werkzaamheden in zijn eigen bedrijf.
Daarnaast zal de politierechter een geldboete opleggen, die qua hoogte enerzijds is gerelateerd aan de ernst van het bewezenverklaarde, de omvang van de benadeling van de Nederlandse Staat en het door verdachte behaalde – illegale – voordeel, en die anderzijds is afgestemd op de (beperkte) financiële draagkracht van verdachte. Mede ter voorkoming van recidive zal de politierechter de geldboete in een deels voorwaardelijke vorm opleggen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 45 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.
DE BESLISSINGEN:
De politierechter
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 120 uren;
- verstaat dat deze taakstraf moet zijn voltooid binnen een jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van het de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 36.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 720 dagen, met bevel, dat van de opgelegde geldboete een deel, groot € 24.000,-, met een vervangende hechtenis van 480 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. de Loo, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 mei 2005.