RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700539-05
Datum uitspraak: 22 februari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juli 2005 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, heeft gestoken, in elk geval een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd, in elk geval het (boven)lichaam, van die [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2005 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, heeft gestoken,
in elk geval een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd, in elk geval het (boven)lichaam, van die [naam slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 22 juli 2005 in de gemeente Heerlen [naam slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 1] (telkens) dreigend, in elk geval op dreigende toon de woorden toegevoegd :"ik zal zorgen dat de zaak eraan gaat, ik gooi brandbommen naar binnen en jullie gaan er ook aan" en/of "jou maak ik kapot" en/of "ik snijd je helemaal open", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 22 juli 2005 in de gemeente Heerlen [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 3] en/of
[naam slachtoffer 4] dreigend, in elk geval op dreigende toon de woorden toegevoegd :"ik zal zorgen dat de zaak eraan gaat, ik gooi brandbommen naar binnen en jullie gaan er ook aan" en/of "ik maak de eigenaar kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, welke (dreigende) woorden ter kennis zijn gekomen van die [naam slachtoffer 2]
hij op of omstreeks 29 mei 2005 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, [naam slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend, in elk geval op dreigende wijze, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die zich op korte afstand van hem, verdachte, bevindende [naam slachtoffer 5] en/of (daarbij) dreigend, in elk geval op dreigende toon tegen die [naam slachtoffer 5] te zeggen "ga aan de kant of ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 29 mei 2005 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, [naam slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend, in elk geval op dreigende wijze in de richting van die [naam slachtoffer 6] te lopen en daarbij dreigend, in elk geval op dreigende toon tegen die [naam slachtoffer 6] te zeggen "ik schiet, ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 18 augustus 2000 in de gemeente Geleen [naam slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend, in elk geval op dreigende wijze een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp te tonen aan die [naam slachtoffer 7] en/of (daarbij) dreigend, in elk geval op dreigende toon tegen die [naam slachtoffer 7] te zeggen dat als zij, [naam slachtoffer 7], geen sex met hem, verdachte, wilde, het slecht met haar, [naam slachtoffer 7], af zou lopen, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer 7] gewelddadig te duwen;
hij op of omstreeks 30 augustus 2005 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, een bromfiets (merk Vespa, type Ciao, framenummer 193521) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2005 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, een bromfiets (merk Vespa, type Ciao, framenummer 193521) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
hij op of omstreeks 12 augustus 2002 te Schimmert, in elk geval in de gemeente Nuth, opzettelijk mishandelend met vuisten tegen het hoofd van [naam slachtoffer 8] heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 02 augustus 2005 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht,
een wapen van categorie I onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Tengevolge van kennelijke schrijffouten staat in de dagvaarding in regel 6 van het onder 6 ten laste gelegde vermeld ‘slechts’ in plaats van ‘slecht’ en in regel 3 van het onder 9 ten laste gelegde vermeld ‘ploertendoeder’ in plaats van ‘ploertendoder’ en zijn ten gevolge van een kennelijke omissie in regel 1 van het onder 4 ten laste gelegde de woorden ‘in de’ weg gevallen.
De rechtbank heeft deze fouten hersteld, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 7 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6, 7 subsidiair, 8 en 9 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 juli 2005 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet met een mes heeft gestoken in de richting van het hoofd van die [naam slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 22 juli 2005 in de gemeente Heerlen [naam slachtoffer 1] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en eenmaal met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 1] telkens dreigend de woorden toegevoegd:"ik zal zorgen dat de zaak eraan gaat, ik gooi brandbommen naar binnen en jullie gaan er ook aan" en "jou maak ik kapot" en "ik snijd je helemaal open”;
hij op 22 juli 2005 in de gemeente Heerlen [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] en
[naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd:"ik zal zorgen dat de zaak eraan gaat, ik gooi brandbommen naar binnen en jullie gaan er ook aan", welke dreigende woorden ter kennis zijn gekomen van die [naam slachtoffer 2]
hij op 29 mei 2005 te Geleen [naam slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend tegen die [naam slachtoffer 5] te zeggen "ga aan de kant of ik schiet";
hij op 29 mei 2005 te Geleen [naam slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend tegen die [naam slachtoffer 6] te zeggen "ik schiet, ik schiet”;
hij op 18 augustus 2000 in de gemeente Geleen [naam slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend een mes te tonen aan die [naam slachtoffer 7] en daarbij dreigend tegen die [naam slachtoffer 7] te zeggen dat als zij geen sex met hem, verdachte, wilde, het slecht met haar af zou lopen en vervolgens die [naam slachtoffer 7] gewelddadig te duwen;
hij op 30 augustus 2005 te Geleen een bromfiets (merk Vespa, type Ciao, framenummer 193521) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die bromfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
hij op 12 augustus 2002 te Schimmert opzettelijk mishandelend met vuisten tegen het hoofd van [naam slachtoffer 8] heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
hij omstreeks 2 augustus 2005 te Geleen een wapen van categorie I onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 en 9 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op strafbare feiten welke als volgt moeten worden gekwalificeerd.
Feit 1 primair
poging tot doodslag
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en bedreiging met brandstichting
Feit 3
bedreiging met brandstichting
Feit 4
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 5
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 6
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 7 subsidiair
schuldheling
Feit 9
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, Wet Wapens en Munitie
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door mw. drs. S. Labrijn, psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport opgemaakt, gedateerd op 18 januari 2006, welk rapport vermeldt als conclusie -zakelijk weergegeven- dat verdachte niet lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en dat er evenmin sprake is van psychiatrische problematiek. De verdachte kan als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd worden.
Tevens is ten aanzien van verdachte door dhr. H.J.Th.M. Corstens, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport opgemaakt, gedateerd op 21 november 2005, welk rapport vermeldt als conclusie -zakelijk weergegeven- dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De verdachte kan als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd worden.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6, 7 primair, 8 en 9 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair, 6 en 7 primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe –zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
De getuigenverklaringen over feit 1 verschillen onderling dusdanig dat niet kan worden vastgesteld of verdachte met het mes heeft gestoken respectievelijk stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer. De feiten 6 en 8 vermelden als jaar waarin deze feiten zouden zijn gepleegd respectievelijk 2000 en 2002. Verdachte heeft eerst tijdens zijn voorlopige hechtenis vernomen dat hij ook vervolgd wordt voor deze feiten. Vanwege het lang geleden zijn van deze feiten wordt een beroep gedaan op de strafverminderingsgrond vervat in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de feiten onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegd met dien verstande dat bij feit 4 geen sprake is van bedreiging met een vuurwapen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen en maatregelen het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstige voornemen heeft tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
Voor wat betreft het tenlastegelegde feit 6, de bedreiging van [naam slachtoffer 7] op of omstreeks 18 augustus 2000, respectievelijk het tenlastegelegde feit 8, de mishandeling van [naam slachtoffer 8] op of omstreeks 12 augustus 2002, moet de termijn worden gerekend vanaf respectievelijk 15 augustus 2005 en 23 september 2005, zijnde de data waarop verdachte voor het eerst gehoord is over deze feiten. Verdachte heeft dus eerst sinds deze data redelijkerwijs in de veronderstelling kunnen verkeren dat hij vervolgd gaat worden voor deze feiten. Er is derhalve geen sprake van een onredelijk lange periode waarin de verdachte heeft moeten leven onder de dreiging van strafvervolging. De rechtbank verwerpt dan ook het door de verdediging gedane beroep op strafvermindering ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezen verklaarde onder 1 primair, 6 en 8 persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de slachtoffers;
- het gewelddadig karakter van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 en 8 bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Beslissingen ten aanzien van het beslag
Het in de beslissing als zodanig te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een ploertendoder, is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp is met betrekking tot welke het onder 9 bewezen verklaarde is begaan. Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken.
Het in de beslissing als zodanig te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is niet kunnen worden vastgesteld aan wie dit voorwerp toebehoort. Wel is daaruit gebleken dat het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 primair bewezen verklaarde is begaan. Dit voorwerp zal verbeurd worden verklaard.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven bromfiets toebehoort aan [naam benadeelde], wonende te [woonplaats benadeelde]. De rechtbank zal de teruggave gelasten van dit voorwerp aan de rechthebbende.
Voorts is tijdens het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat een op naam [L.] staand paspoort is inbeslaggenomen en nog niet is teruggegeven. De rechtbank zal de bewaring van dit voorwerp gelasten ten behoeve van de rechthebbende.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 7] en [naam slachtoffer 8] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] door het hiervoor onder 6 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 7,20, terzake van reis- en parkeerkosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 7] door het hiervoor onder 6 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 250,00.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 6 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 7] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 8] door het hiervoor onder 8 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 150,00.
Met inachtneming van het vorenoverwogene zal de benadeelde partij [naam slachtoffer 8] voor het nog resterende deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard daar de gestelde schade in zoverre ter terechtzitting niet is komen vast te staan, nu deze schade het gevolg is van feiten die niet aan verdachte ten laste zijn gelegd.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 8 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 8] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a, 36c, 36f, 45, 57, 63, 285, 287, 300 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 7 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6, 7 subsidiair, 8 en 9 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 en 9 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- onttrekt aan het verkeer het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een metalen ploertendoder;
- verklaart verbeurd het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes;
- gelast de teruggave van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een bromfiets, kleur: blauw, merk Vespa Ciao, aan [naam benadeelde], [adres benadeelde] [woonplaats benadeelde];
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een paspoort met nummer NH8943422 op naam [L.];
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 7], [adres en woonplaats slachtoffer 7], te betalen een bedrag van € 257,20 (tweehonderdzevenenvijftig euro en twintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 7], [adres en woonplaats slachtoffer 7], te betalen een bedrag van € 257,20 (tweehonderdzevenenvijftig euro en twintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] voormeld bedrag van € 257,20 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 257,20 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 8], [adres slachtoffer 8] [woonplaats slachtoffer 8], te betalen een bedrag van € 150,00 (eenhonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam slachtoffer 8], [adres woonplaats slachtoffer 8] , voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 8] in het kader van deze procedure gemaakt, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 8], [adres woonplaats slachtoffer 8] te betalen een bedrag van € 150,00 (eenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 8] voormeld bedrag van € 150,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 150,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 8] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.S.E. Rutgers van Rozenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2006.