RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 20 juli 2005
Zaaknummer : 96127 / HA ZA 04-999
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RANDSTAD SPECIALE UITZENDING B.V.,
gevestigd te Diemen,
eiseres,
procureur mr. F.H. Kuiper;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Naam gedaagde],
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Wolfs.
1. Het verloop van de procedure
In vervolg op de beschikking van de rolrechter van 10 november 2004 heeft eiseres, hierna te noemen “Randstad”, een akte genomen. Gedaagde, [Naam gedaagde], heeft daarna een als “incidentele conclusie houdende verzoek tot aanhouding” aangeduid stuk genomen, dat door de rolrechter is aangemerkt als een conclusie van antwoord.
Vervolgens heeft Randstad gerepliceerd en heeft [Gedaagde] geconcludeerd voor dupliek.
Ten slotte heeft Randstad vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2.1 In dit vonnis wordt uitgegaan van het volgende:
a) Bij vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 12 mei 2004 is [Gedaagde] veroordeeld tot betaling aan de vennootschap onder firma D&L Transport v.o.f., hierna D&L van een bedrag van € 46.531,09, vermeerderd met rente en kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De betreffende vordering is door D&L niet geïncasseerd.
b) Randstad heeft op 20 juli 2005 conservatoir derdenbeslag gelegd onder [Gedaagde] ten laste van D&L en haar beide vennoten [Naam vennoten].
c) Bij brief van 26 juli 2004 heeft [Gedaagde] een verklaring derdenbeslag afgelegd, inhoudende dat zij niets aan D&L verschuldigd is en dat het vonnis van 12 mei 2004 in appèl naar alle waarschijnlijkheid zal worden vernietigd.
d) Bij vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 31 augustus 2004 zijn D&L en haar vennoten veroordeeld tot betaling aan Randstad van € 40.890,97 vermeerderd met rente en kosten.
e) Nadat het vonnis van de voorzieningenrechter aan D&L en haar vennoten was betekend, heeft Randstad het vonnis op 14 september 2004 aan [Gedaagde] doen betekenen, met sommatie - kort gezegd - tot afdracht van het door het beslag getroffen bedrag binnen vier weken na betekening.
f) [Gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan bedoelde sommatie. Bij brief van 16 september 2004 verwijst zij naar de reeds eerder door haar afgegeven verklaring derdenbeslag.
g) Op 13 oktober 2004 is op de beide vennoten van D&L de schuldsaneringsregeling van de WSNP van toepassing verklaard.
h) D&L is met ingang van 11 mei 2004 ontbonden.
2.2 Randstad betwist de door [Gedaagde] afgelegde verklaring derdenbeslag. Zij vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht zal verklaren dat D&L een vordering op [Gedaagde] heeft, zoals in het Vonnis Leeuwarden is bepaald - te weten
€ 46.531,09, vermeerderd met de overeengekomen rente ad 12% per jaar over € 44.911,10 vanaf 23 juni 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met een bedrag van € 4.069,06 - of althans een ander dat de rechtbank in goede justitie vermag te bepalen;
B. [Gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan Randstad van hetgeen volgens de vaststelling door de rechtbank onder (A) aan Randstad zal blijken toe te komen;
C. [Gedaagde] te verwijzen in de kosten van het geding te voldoen binnen 7 dagen na het wijzen van het vonnis, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de 8e dag wettelijke rente verschuldigd is.
2.3 De vordering wordt door [Gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusies van antwoord en dupliek.
3.1 Het onderhavige geding betreft een verklaringsprocedure als bedoeld in artikel 477a Rv. [Gedaagde] heeft verklaard dat zij niets aan D&L verschuldigd is en dat de rechtbank te Leeuwarden in haar vonnis van 12 mei 2004 haar ten onrechte als schuldenaar van D&L heeft aangemerkt. Volgens [Gedaagde] heeft niet zijzelf maar haar zustervennootschap Internationale Expeditie [Naam gedaagde] B.V. zaken gedaan met D&L. Volgens [Gedaagde] was zij zelf in de betreffende periode nog niet actief.
3.2 Uitgangspunt is dat op Randstad als beslaglegger de bewijslast rust dat de door [Gedaagde] als derde afgelegde verklaring onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Randstad de onjuistheid van de verklaring van [Gedaagde] genoegzaam aangetoond door overlegging van het tussen D&L en [Gedaagde] gewezen vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 12 mei 2004, bij welk vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde] werd veroordeeld tot betaling aan D&L van € 46.531,09 plus rente en kosten. Blijkens dat vonnis heeft [Gedaagde] ook in dat geding aangevoerd dat zij geen contractspartij was van D&L, welk verweer is verworpen. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van nieuwe feiten op grond waarvan het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden in appèl naar alle waarschijnlijkheid zal worden vernietigd, terwijl evenmin gezegd kan worden dat dat vonnis op een kennelijke misslag berust. Randstad heeft in het onderhavige geding ter onderbouwing van haar betwisting van de verklaring dan ook kunnen volstaan met verwijzing naar het vonnis. Nu er geen aanleiding bestaat aan te nemen dat - het beslag weggedacht - tenuitvoerlegging van het vonnis door D&L misbruik van recht zou opleveren, stond in beginsel niets in de weg aan de bevoegdheid van Randstad als beslaglegger om het vonnis aan [Gedaagde] tegen te werpen en afdracht conform dat vonnis te verlangen. Anders dan [Gedaagde] voorstaat, kon van Randstad niet worden gevergd dat zij de uitkomst van het appèl zou afwachten, in welk verband de rechtbank er op wijst dat de Leeuwardense rechtbank haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
3.3 Niettegenstaande het voorgaande is de vordering van Randstad tot afdracht (nog) niet toewijsbaar. Vaststaat immers dat op 13 oktober 2004, de eerstdienende dag van de onderhavige procedure, de schuldsaneringsregeling van de WSNP van toepassing is verklaard op de beide vennoten van D&L. De door Randstad beslagen vordering van (het ontbonden) D&L op [Gedaagde] behoort tot het vermogen van de beide vennoten en mitsdien tot de schuldsaneringsboedel. De onderhavige verklaringsprocedure strekt tot tenuitvoerlegging van een tegen D&L verkregen executoriale titel, welke executie ingevolge artikel 301, lid 1, Faillissementswet (Fw) met de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt geschorst.
3.4 Bij repliek heeft Randstad zich nog op het standpunt gesteld dat zij een eigen recht heeft jegens [Gedaagde] en dat het uitspreken van de schuldsaneringsregelingen niet meebrengt dat de procedure moet worden opgeschort. Voor zover Randstad hiermee heeft beoogd een nadere grondslag voor haar vordering aan te dragen, overweegt de rechtbank dat deze wegens het ontbreken van voldoende feitelijke onderbouwing geen effect kan sorteren. De enkele, op zich juiste, constatering van Randstad dat [Gedaagde] reeds tot afdracht gehouden was voordat de schuldsaneringsregelingen van toepassing werden verklaard, is in dit verband ontoereikend.
3.5 Uit de stellingen van partijen blijkt niet of thans reeds sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 301, lid 2, Fw (verval beslag) of 301, lid 3, Fw (herleving beslag). De rechtbank zal de zaak naar de parkeerrol verwijzen, waarna de meest gerede partij terugplaatsing op de gewone rol kan verzoeken voor voortprocederen. Indien Randstad vonnis vraagt en de situatie van artikel 301, lid 3, Fw zich niet voordoet, zal haar vordering worden afgewezen, waarbij over de proceskosten zal worden beslist als hierna onder 3.6 vermeld.
3.6 Uit hetgeen onder 3.2 is overwogen volgt dat de door [Gedaagde] afgelegde verklaring voor onjuist moet worden gehouden en dat zij, de onder 2.1 b) bedoelde ingebrekestelling ten spijt, ten onrechte niet tot afdracht is overgegaan. Dit verzuim van [Gedaagde] heeft Randstad genoopt tot het aanspannen van de onderhavige procedure. Gelet daarop zal [Gedaagde] bij het eindvonnis worden veroordeeld in de tot dusver aan de zijde van Randstad gerezen kosten van het geding (€ 70,40 aan kosten dagvaarding, € 1.115,- aan griffierecht en € 1.788,- voor salaris procureur).
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 4 april 2007;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.