ECLI:NL:RBMAA:2005:AU9621

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-703264-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en diefstal door minderjarige in Onderbanken

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 29 december 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere brandstichtingen en diefstallen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het opzettelijk stichten van brand in twee personenauto's en een garagebox, evenals aan diefstal uit een clubgebouw. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks dat hij minderjarig was en licht verminderd toerekeningsvatbaar, een ernstige bedreiging vormde voor de samenleving, gezien de aard van de gepleegde feiten en de maatschappelijke onrust die deze veroorzaakten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zeven maanden en een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, omdat behandeling binnen een vrijwillig of voorwaardelijk kader niet realistisch werd geacht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapporten die wezen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, wat zijn gedrag beïnvloedde. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 36f, 47, 77i, 77l, 77s, 77gg, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703264-05
Datum uitspraak: 29 december 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [C].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 februari 2005 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (merk Suzuki Alto, geparkeerd op de oprit van het perceel [adres]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een aansteker en/of een brandend stuk papier, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (het dashboard van) die personenauto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de woning aan de [adres] en/of de inventaris van die woning en/of andere woning(en), aangebouwd aan die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van die woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2005 tot en met 9 februari 2005 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (merk Bertone Ritmo cabriolet), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (het cabrioletdak van) die personenauto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor nabij geparkeerd staande auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
3.
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2004 tot en met 12 september 2004 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een aan de [adres] gelegen garagebox, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een (brandende) aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een aan die garagebox bevestigde doek, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die garagebox gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die garagebox en/of belendende garageboxen en/of de inhoud van die garagebox(en) en/of belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de gebruiker(s)/bewoner(s) van die garagebox(en)/woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2004 tot en met 12 september 2004 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een aan de [adres] gelegen garagebox, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een aansteker, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met een aan die garagebox bevestigde doek, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2004 tot en met 19 mei 2004 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een personenauto (merk Toyota Yaris, gekentekend 27-DT-RT) heeft weggenomen een zonnebril en/of een lampenset, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 3 februari 2004 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een clubgebouw (op een hondenterrein) heeft weggenomen een aantal flessen frisdrank en/of een doos Snickers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De verbeterde schrijffout
Tengevolge van een kennelijke schrijffout werd in de dagvaarding in regel 5 van het onder 1 ten laste gelegde vóór het woord “aansteker” weggelaten het woord “brandende”.
De rechtbank herstelt deze fout, aangezien dit mogelijk is zonder dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad. Zij heeft hierbij gelet op de tekst van de onder 2 en 3 ten laste gelegde brandstichtingen, waarin telkens wordt vermeld dat gebruik werd gemaakt van een brandende aansteker.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsman heeft geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid in de vervolging de officier van justitie. Hij heeft zijn conclusie -zakelijk weergegeven- onderbouwd als volgt.
- Uit de stukken komt naar voren dat [verdachte] ruim twee jaar voor zijn aanhouding als verdachte kon worden aangemerkt. Al vanaf 13 maart 2003 was duidelijk dat er in deze zaak twee verdachten waren: [verdachte] en [medeverdachte].
- Op 13 maart 2003 is een opsporingsonderzoek in een andere zaak gestart. Bij gelegenheid van dit onderzoek werden telefoongesprekken afgeluisterd (taps). Hierbij kwam naar voren dat [verdachte] sprak over strafbare feiten, zoals brandstichtingen, vernielingen aan personenauto’s, inbraken en heling. Met de taps werd gestopt op 16 april 2004. Daarna werd geconstateerd dat dezelfde verdachten bleven doorgaan met het plegen van een zelfde soort strafbare feiten.
- Pas op 7 en 8 juni 2005 werden de beide verdachten aangehouden. De litigieuze strafbare feiten hadden intussen geleid tot een langdurige onrust in het dorp Schinveld.
- In juni 2005 vernam de moeder van [verdachte] dat haar zoon reeds twee jaar bekend was bij de politie en justitie en dat in die periode niet correctief was ingegrepen. Zij is hierdoor in haar belangen geschaad. [Verdachte] was in 2003 nog 15 jaar jong en was onder toezicht gesteld. De officier van justitie had in ieder geval ter bescherming van de belangen van de minderjarige behoren in te grijpen.
- Behalve de belangen van de minderjarige en zijn moeder zijn ook de belangen van de samenleving geschaad. Er is onnodig onrust blijven voortduren in een dorp. Pas na de aanhoudingen kon worden vastgesteld dat er vanuit de woonkern Schinveld geen meldingen van brand of brandstichtingen meer werden ontvangen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat bij het constateren van strafbare feiten zo spoedig mogelijk met de opsporing van de daders dient te worden aangevangen en dat deze norm extra zwaar weegt wanneer de mogelijk als verdachte aan te merken personen (zeer jonge) minderjarigen blijken te zijn.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het navolgende naar voren gekomen:
- De verdachte sprak tijdens een in november 2003 gehouden telefoongesprek met zijn gesprekspartner [medeverdachte] over het feit dat emblemen van personenauto’s werden weggenomen. Deze strafbare feiten werden in het jaar 2003 in Schinveld en omgeving gepleegd. De inhoud van dit gesprek bleek echter niet zodanig expliciet dat daaruit mocht worden afgeleid dat men met de plegers van die feiten te maken had.
- In de maand februari 2004 werd wederom beluisterd dat de verdachte sprak over strafbare feiten gepleegd te Schinveld. Nu ging het gesprek over brandstichtingen in een paadje en op de heide. Ook deze keer was de inhoud van die gesprekken onvoldoende expliciet om te mogen aannemen dat men met de daders van die brandstichtingen te maken had. Uit deze gesprekken blijkt eveneens dat de politie de verdachte en zijn gesprekspartner [medeverdachte] thuis heeft opgezocht en vragen heeft gesteld. De verdachte en [medeverdachte] gaven daarbij te kennen niet met het plegen van strafbare feiten bezig te zijn geweest.
- Nadat het onderzoek, bij gelegenheid waarvan de litigieuze taps zijn gehouden, is afgerond zijn de taps in april 2004 beëindigd. Omdat de reeks van strafbare feiten, zoals brandstichtingen, in Schinveld en de directe omgeving bleven doorgaan, werd het onderzoek in deze zaak, mede omdat de aard van de geconstateerde feiten ernstiger vormen was gaan aannemen, opgepakt. Tevens werd met taps gestart, deze keer specifiek gericht op [verdachte] en [medeverdachte]. Hieruit komt in het begin van het jaar 2005 uiteindelijk naar voren dat, onder anderen, [verdachte] en [medeverdachte] als verdachten konden worden aangemerkt. De aanhoudingen volgen in juni 2005.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat de politie, eenmaal beschikkende over voldoende grond voor verdenking, ook gelet op de leeftijd van de verdachte, niet onbehoorlijk lang heeft gewacht alvorens tot de (concrete) stappen over te gaan die uiteindelijk hebben geleid tot de aanhouding van [verdachte] en [medeverdachte]. Zij verwerpt het verweer van de raadsman op die grond.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 9 februari 2005 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto, merk Suzuki Alto, geparkeerd op de oprit van het perceel [adres], immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met die personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de woning aan de [adres] en de inventaris van die woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woning te duchten was;
2.
hij op 9 februari 2005 in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto (merk Bertone Ritmo cabriolet), immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met (het cabrioletdak) van die personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een nabij geparkeerd staande auto te duchten was;
3. (primair)
hij in de periode van 11 september 2004 tot en met 12 september 2004 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een aan de [adres] gelegen garagebox, immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met een aan die garagebox bevestigde doek, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die garagebox en belendende garageboxen en de inhoud van die garageboxen en belendende woningen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woningen te duchten was;
5.
hij in de periode van 1 februari 2004 tot en met 3 februari 2004 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een clubgebouw op een hondenterrein heeft weggenomen een aantal flessen frisdrank en een doos Snickers toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 primair en 5 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De nadere overweging ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gesteld dat de verdachte niet het opzet heeft gehad brand te stichten in of aan de daarin omschreven personenauto’s. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte wel degelijk het opzet heeft gehad de beide personenauto’s in brand te steken. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat de verdachte het vuur van een brandende aansteker in aanraking heeft gebracht met (het kunststoffen interieur) van de in de dagvaarding onder 1 en 2 omschreven personenauto’s. Het is een feit van algemene bekendheid dat kunststof van een personenauto heel gemakkelijk vlam kan vatten.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 en feit 3 primair:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 5:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door de psycholoog/neuropsycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers en door de kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.M. Broekman een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld. Van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater ieder voor zich een rapport gemaakt, respectievelijk gedateerd op 22 november 2005 en 26 november 2005. Deze rapporten vermelden -zakelijk weergegeven- als conclusie dat het bewezenverklaarde de verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregelen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van zeven maanden, en dat aan de verdachte de PIJ-maatregel zal worden opgelegd.
De raadsman heeft primair gepleit de verdachte ter zake de feiten 1 tot en met 4 vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadman de rechtbank gevraagd een lagere straf op te leggen als gevorderd en het advies tot het opleggen van de PIJ-maatregel niet op te volgen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf tevens gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ofschoon de rechtbank komt tot een bewezen verklaring van minder dan waarvan in de vordering van de officier van justitie is uitgegaan, acht de rechtbank toch een straf, gelijk aan die welke door de officier van justitie is gevorderd, geboden. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- het karakter van de bewezen verklaarde feiten en de grote maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Nu de verdachte onder meer ter zake van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de slachtoffers, zijnde de hierna genoemde benadeelde partijen aansprakelijk is voor de schade die door die strafbare feiten is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten, vervat in het dossier met het parketnummer 03/703264-05, ter zake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat de verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten:
1. [adres], 26 april 2004, brandstichting, Suzuki Alto, [benadeelde partij] (002);
2. [adres], 8 februari 2005, brandstichting auto, [benadeelde partij] (006);
3. [adres], 9 februari 2005, brandstichting coniferen, [benadeelde partij] (013);
4. [adres], 21 november 2004, brandstichting coniferen, [benadeelde partij] (015);
5. [adres], 12 december 2004, brandstichting coniferen, [benadeelde partij] (016);
6. [adres], 7 februari 2005, brandstichting coniferen, [benadeelde partij] (017);
7. [adres], 19 maart 2005, brandstichting coniferen, [benadeelde partij] (018)
8. [adres], 23 april 2005, brandstichting coniferen en palmboom, [benadeelde partij](019);
9. [adres], 1 mei 2005, brandstichting coniferen,[benadeelde partij] (020);
10. [adres], 7 mei 2005, brandstichting coniferen, [benadeelde partij] (021);
11. [adres], 7 mei 2005, brandstichting afvalcontainer RD4 (022);
12. [adres], in de periode van 5 april 2003 tot en met 28 september 2004, diefstal van auto-emblemen (35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49);
13. [adres], in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 juni 2005, openlijk geweld, ruiten abri's ingooien (051, 052, 053);
14. [adres], in de periode van 19 maart 2004 tot en met 1 december 2004, openlijk geweld/vernielen telefooncellen (76, 77, 78, 79);
15. [adres], 17 augustus 2004, openlijke geweldpleging, stenen tegen lijn bus gooien (081);
16. [adres], in de periode van 17 september 2003 tot en met 28 september 2003, medeplegen van poging tot inbraak, Peugeot 206, [benadeelde partij] (088);
17. [adres], 7 februari 2005, openlijk geweldpleging, vernielen voorruit Ford Escort, [benadeelde partij] (122);
18. [adres], 25 februari 2004, Brandstichting VW bus [benadeelde partij] (001).
De redengeving van de op te leggen maatregel in het bijzonder
Voormeld rapport van de psycholoog/neuroloog drs. A.F.J.M. Zwegers houdt tevens het volgende in:
“.... Betrokkene’s persoonlijkheidsontwikkeling is gestagneerd. Hij is weinig autonoom en heeft een steunbehoefte die niet past bij zijn kalenderleeftijd. Ook de emotionele ontwikkeling is sterk gestagneerd.
Door de afhankelijke persoonlijkheidstrekken wordt betrokkene’s gedrag sterk bepaald door omgevingsinvloeden. Wanneer de omstandigheden hem niet begrenzen wordt de betrokkene gemakkelijk stuurloos en is het ook denkbaar dat hij gemakkelijker dan de gemiddelde ander gevolg aan impulsen geeft. Deze dynamiek wordt versterkt door neuropsychologische factoren (frontale symptomen), althans wanneer betrokkene zijn medicatie niet inneemt. De neiging om grensoverschrijdend te worden, werd juist in de omstandigheden van het ten laste gelegde geprikkeld, doordat betrokkene in groepsverband verkeerde.
Er werd vastgesteld dat betrokkene nauwelijks tot inleving komt. Wellicht kan dit verklaard worden vanuit de neuropsychologische problemen die reeds sinds de vroege jeugd bestaan. Hierdoor heeft betrokkene niet kunnen profiteren van pedagogische structuur en leerde hij nimmer om de gevolgen van zijn gedrag te rekenen tot zijn eigen verantwoordelijkheid. ....
In de persoonlijkheidsstructuur van betrokkene worden afhankelijke en antisociale persoonlijkheidskenmerken gevonden. Volgens de gangbare diagnostische criteria is er thans nog sprake van een matige gedragsstoornis, die zich echter lijkt te ontwikkelen in de richting van een persoonlijkheidsstoornis. .... Samenvattend is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van betrokkene’s geestvermogens ....
Ten tijde van het ten laste gelegde was er eveneens sprake van deze gebrekkige ontwikkeling van betrokkene’s geestvermogens. Tevens was er ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een gebrekkige impulsbeheersing ten gevolge van hersenorganiciteit omdat betrokkene de medicatie die deze symptomen diende te onderdrukken, niet had ingenomen.
Het ten laste gelegde .... kan verklaard worden vanuit deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijk stoornis....
Hoewel ...., is er wel al zeer lang sprake van hoogfrequent grensoverschrijdend gedrag dat nauwelijks door pedagogische structuur kon worden ingedamd. Uiteraard bestaat er een oorzakelijk verband tussen deze gedragsproblemen en betrokkene’s gebrekkige ontwikkeling /ziekelijke stoornis, zoals beschreven. De kans is groot dat dit in de toekomst zal leiden tot wederrechtelijk handelen ....
Ondergetekende is van mening dat behandeling geboden moet worden om recidive te voorkomen, om verdere scheefgroei binnen te persoonlijkheid terug te dringen en uitmonding in een persoonlijkheidsstoornis te voorkomen. Ondergetekende ziet geen andere mogelijkheid om deze behandeling veilig te stellen dan met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. ... ”.
Voormeld rapport van de kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.M. Broekman houdt tevens het volgende in:
“.... De frustratietolerantie van onderzochte is verminderd en hij is niet in staat zijn eigen agressieve impulsen te kanaliseren. Adequate copingsmechanismen ontbreken en de onderontwikkeling van de intermediaire ruimte wordt een feit. Frustraties en tegenslagen worden niet verwerkt en als het ware onmiddellijk naar buiten gebracht. Verstoringen in de ontwikkeling van identiteit en zelfgevoel laten bij onderzochte onder andere gemakkelijke beïnvloeding en oncontroleerbare agressie ontstaan. ....
Bij onderzochte is sprake van antisociaal gedrag op basis van een ADHD-syndroom en pedagogische tekorten, met als belangrijkste kenmerken een verstoorde agressieregulatie en ouder-kind relatieproblemen. Er is aldus sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Uit het onderhavige onderzoek is gebleken dat deze stoornis van zijn geestvermogens van invloed was op het gedragspatroon van onderzochte ten tijde van het hem ten laste gelegde. ....
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van onderzochte beïnvloedt zijn gedragskeuzen; de impulsiviteit, het gebrek aan controle over zijn agressie brachten hem in de ongewenste situaties ... Eenmaal in conflict slaagt hij er niet in zichzelf een rem op te leggen en zijn agressieve gevoelens adequaat af te wenden (inhibitiezwakte). Het gegeven dat onderzochte ten tijde van het onderhavige delictgedrag geen medicatie gebruikte was hierop van negatieve invloed. ....
In de combinatie van de gestoorde agressieregulatie en zijn gebrekkige copingstijl toont onderzochte een handelingspatroon waarbij de (agressieve) gevoelens en impulsen niet afdoende kunnen worden afgeweerd en vervolgens worden uitgeleefd in de buitenwereld. De verwachting is dat zich vergelijkbare situaties gemakkelijk kunnen voordoen. Bij onveranderde omstandigheden en onbehandeld acht rapporteur de kans op recidive hoog, in het bijzonder gelet op de sterke omgevingsafhankelijkheid (lees: structuurbehoefte) van onderzochte. ....
Rapporteur is van mening dat een behandeling middels een gedragsmatig georiënteerde methode van gedragsbeïnvloeding geïndiceerd is, teneinde recidivekans te minimaliseren. Gelet op de gebrekkige motivatie van onderzochte tot dusverre, is een behandeling binnen een louter vrijwillig of voorwaardelijk kader, naar inschatting van rapporteur, niet realistisch. .... Mede gelet op zijn leeftijd is plaatsing van onderzochte met een onvoorwaardelijk P.I.J. -maatregel aangewezen. ....”.
Gezien de inhoud van vorenbedoelde rapporten en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen, acht de rechtbank termen aanwezig voormelde adviezen op te volgen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en de meermalen op te leggen maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77i, 77l, 77s, 77gg, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [benadeelde partijen] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de [benadeelde partijen] door het hiervoor onder 1 respectievelijk onder 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht tot de door hen gevorderde bedragen van € 142,06 respectievelijk € 1.600,= en nu aan de verdachte ter zake van die feiten een straf zal worden opgelegd, zullen deze vorderingen geheel worden toegewezen.
De [benadeelde partij 2] kan niet in haar vordering worden ontvangen nu niet gebleken is dat de natuurlijke persoon die het voegingformulier heeft ingevuld, gemachtigd is zich namens [benadeelde partij 2] in het geding over de strafzaak te voegen.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 5 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 primair en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van zeven maanden;
- adviseert deze straf ten uitvoer te leggen in “Het Keerpunt” te Cadier en Keer dan wel in een andere Rijksinrichting of daartoe aangewezen particuliere inrichting voor jeugdigen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, geldend voor de tijd van twee jaar;
- adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in “Het Keerpunt” te Cadier en Keer dan wel in een andere Rijksinrichting of daartoe aangewezen particuliere inrichting voor jeugdigen;
- gelast de teruggave aan [verdachte] van het in beslag genomen en niet teruggegeven bruine zakmes;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij], te betalen een bedrag van € 142,06 (honderd tweeënveertig euro en zes cent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de [benadeelde partij] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de [benadeelde partij], te betalen een bedrag van € 142,06 (honderd tweeënveertig euro en zes cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van één dag;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de [benadeelde partij] het voormelde bedrag van € 142,06 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen.
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 142,06 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de [benadeelde partij] komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij], te betalen een bedrag van € 1.600,= (duizend zeshonderd euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de [benadeelde partij] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van één dag;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de [benadeelde partij] het voormelde bedrag van € 1.600,= heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 1.600,= heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de [benadeelde partij] komt te vervallen;
- verklaart de [benadeelde partij 2], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de [benadeelde partij 2], in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.E.C.M. Dahmen, voorzitter, kinderrechter, mr. W.E. Elzinga en mr. M.A.M. van Uum, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 december 2005.