ECLI:NL:RBMAA:2005:AU9018

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/535350-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Maastricht op 23 december 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 september 2005 in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk 5 hennepplanten aanwezig had. De officier van justitie was ontvankelijk in zijn vervolging, ondanks het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard op basis van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. De politierechter oordeelde dat, hoewel de aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000 stelt dat bij 5 of minder hennepplanten sepot kan volgen, er een duidelijke grens van 30 gram hennep is, waarboven vervolging plaatsvindt. Dit werd bevestigd door eerdere richtlijnen en jurisprudentie, waaronder een arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1994. De politierechter concludeerde dat de verdachte meer dan 30 gram hennep had, wat de vervolging rechtvaardigde.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaar. De politierechter hield rekening met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan, en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de noodzaak voor verdachten om zich bewust te zijn van de wettelijke grenzen met betrekking tot het bezit van hennep.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/535350-05
Datum uitspraak: 23 december 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 december 2005 op tegenspraak gewezen door de politierechter voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte]
wonende te [adres verdachte]
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 06 september 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 5 (grote) hennepplanten (met een totaal gewicht van 3000 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst Il, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 06 september 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, aanwezig heeft gehad 5 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft ter verweer betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging omdat het openbaar ministerie het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, nu in de Aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000 (Stcrt. 2000, 250) is vermeld dat bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen en dat deze situatie gelijk wordt behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, in welke gevallen sepot met afstand volgt, met als motief' gering feit'. Nu dit beleid van het openbaar ministerie aan een ieder kenbaar is gemaakt door middel van publicatie in de Staatscourant en op internet, is het openbaar ministerie gebonden aan deze beleidsregel en kon verdachte er gerechtvaardigd op vertrouwen dat vervolging achterwege zou blijven.
De politierechter verwerpt dit verweer van de raadsman en overweegt daaromtrent het volgende.
Hoewel het juist is dat bedoelde aanwijzing - die ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit gelding had ingevolge de bekendmaking (in Stcrt. 2004, 246) van de verlenging tot en met 31 december 2008 - uitgaat van het gedogen van, casu quo sepot bij, 5 of minder hennepplanten, moet anderzijds worden gewezen op de grens van 30 gram hennep, vanaf welk gewicht wel vervolging plaatsvindt. Dit laatste is evenzeer verwoord in meergenoemde Aanwijzing, onderdeel Opsporing en vervolging, onderdeel 2. Ook in de 'Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs' van 2 november 2000, Stcrt. 250, waarvan de geldigheidsduur eveneens is verlengd tot 31 december 2008, wordt uitdrukkelijk uitgegaan van vervolging terzake misdrijfbij het opzettelijk aanwezig hebben van 30 gram of meer hennep. De politierechter wijst in dit verband ook op het bepaalde in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet.
Gezien de uit het onderhavige dossier blijkende omvang van de hennepplanten, te weten een hoogte van circa 1,75 meter in een perk van 4 x 2 meter, en de omstandigheid dat de desbetreffende verbalisanten een totaal gewicht constateerden van 30 kilogram, is de politierechter van oordeel dat het openbaar ministerie onder die omstandigheden niet het recht kan worden ontzegd om tot vervolging op de voet van het gewichtscriterium over te gaan, nu alleszins aannemelijk was dat het om meer dan 30 gram hennep ging.
Daarbij wijst de politierechter nog op het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1994, NJ 1994, 674, waarin is neergelegd dat de gehele hennepplant onder het verbod van telen/aanwezig hebben moet worden begrepen, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in zijn vervolging.
Ook overigens is niet gebleken dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.
De bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 06 september 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De partiële vrijspraak
De politierechter acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder het primaire ten laste gelegde meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De politierechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van het feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de politierechter in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank acht de gevorderde onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf minder passend. Mede gelet op het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest zal de politierechter een geheel voorwaardelijke straf van hierna te noemen omvang opleggen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen:
De op te leggen straf is gegrond op:
- de artikelen 3, 11 Opiumwet en
- artikelen 14a, 14b, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht
DE BESLISSINGEN
De politierechter:
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een werkstraf voor de tijd van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.L.J. Voogt, politierechter in tegenwoordigheid van H.C.M. Talboom, griffier, en uitgesproken 23 december 2005.