RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700330-05 + 03/050345-03 (VTVV)
Datum uitspraak: 19 december 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 augustus 2005, 18 november 2005 en 5 december 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in het Keerpunt Opvang- en Behandelcentrum te Cadier en Keer.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 januari 2005 in de gemeente Maastricht, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit betasten van en/of grijpen in het kruis van die [slachtoffer 1] en/of betasten van en/of grijpen bij de borst(en) van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het achter die [slachtoffer 1] (aan) lopen en/of (vervolgens) onverhoeds van achteren beetpakken van die [slachtoffer 1] en/of onverhoeds grijpen in/bij het kruis/de borst(en) van die [slachtoffer 1];
2.
hij op of omstreeks 25 januari 2005 in de gemeente Maastricht, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van het kruis en/of het met de vinger(s) duwen tegen het kruis van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het achter die [slachtoffer 2] (aan) lopen en/of (vervolgens) onverhoeds betasten van het kruis van die [slachtoffer 2];
3.
hij op of omstreeks 3 februari 2005 in de gemeente Maastricht, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van en/of grijpen in het kruis van die [slachtoffer 3] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het achter die [slachtoffer 3] (aan) lopen en/of (vervolgens) onverhoeds grijpen in het kruis van die [slachtoffer 3];
4.
hij op of omstreeks 28 maart 2005 in de gemeente Maastricht, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van en/of (stevig) grijpen in het kruis van die [slachtoffer 4] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het achter die [slachtoffer 4] (aan) lopen en/of (vervolgens) onverhoeds grijpen in het kruis van die [slachtoffer 4];
5.
hij op of omstreeks 10 mei 2005 in de gemeente Maastricht, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het knijpen in de bil van die [slachtoffer 5] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het achter die [slachtoffer 5] (aan) lopen en/of (vervolgens) onverhoeds knijpen in de bil van die [slachtoffer 5].
De vrijspraak
De aangeefster [slachtoffer 5] heeft ten overstaan van politieambtenaren verklaard -kort gezegd- dat zij op 10 mei 2005 omstreeks 23.00 uur door een jongeman in een paarse jas werd benaderd. Verdachte ontkent het onder 5 tenlastegelegde feit. Ter terechtzitting van 5 december 2005 heeft hij verklaard niet in het bezit te zijn van een paarse jas. Tevens heeft hij verklaard dat hij op het vorenvermelde tijdstip reeds thuis was. Reeds bij de politie heeft hij verklaard die dag wel een vrouw te hebben aangerand, doch dit was veel eerder op die avond.
De rechtbank overweegt dat hetgeen aan verdachte onder 5 ten laste wordt gelegd door slechts één verklaring, te weten de aangifte van voornoemde [slachtoffer 5], wordt ondersteund.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 9 januari 2005 in de gemeente Maastricht door geweld of andere feitelijkheden, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit betasten van en/of grijpen in het kruis van die [slachtoffer 1] en/of betasten van en/of grijpen bij de borsten van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het achter die [slachtoffer 1] aanlopen en vervolgens onverhoeds van achteren beetpakken van die [slachtoffer 1] en onverhoeds grijpen in/bij het kruis/de borsten van die [slachtoffer 1];
2.
hij op 25 januari 2005 in de gemeente Maastricht door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van het kruis en/of het met de vingers duwen tegen het kruis van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het achter die [slachtoffer 2] aanlopen en vervolgens onverhoeds betasten van het kruis van die [slachtoffer 2];
3.
hij op 3 februari 2005 in de gemeente Maastricht door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van en/of grijpen in het kruis van die [slachtoffer 3] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het achter die [slachtoffer 3] aanlopen en vervolgens onverhoeds grijpen in het kruis van die [slachtoffer 3];
4.
hij op 28 maart 2005 in de gemeente Maastricht door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van en/of stevig grijpen in het kruis van die [slachtoffer 4] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het achter die [slachtoffer 4] aanlopen en vervolgens onverhoeds grijpen in het kruis van die [slachtoffer 4].
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Feit 2:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Feit 3:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Feit 4:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog, en drs. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater een rapport, gedateerd 20 juni 2005 respectievelijk 16 november 2005, opgemaakt, welke rapporten vermelden -zakelijk weergegeven- als conclusie:
dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in (licht) verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft als bijzondere voorwaarden gevorderd dat de veroordeelde zich zal houden aan de door de jeugdreclassering te stellen richtlijnen, dat hij zal deelnemen aan een behandeling bij de Forensisch Psychiatrische Polikliniek “Sedna” en dat hij zal deelnemen aan het “Classproject”.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlasteglegde bepleit. Subsidiair heeft hij gepleit voor voortzetting van het “Terugval Preventie Project” onder begeleiding van de heer [D], voortzetting van het reclasseringstoezicht en deelname aan het “Classproject”.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal de rechtbank de in de beslissing nader te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. Bij het stellen van de bijzondere voorwaarden heeft de rechtbank de adviezen, zoals vermeld in voornoemde rapporten van drs. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, en drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog, in aanmerking genomen.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van het restant van de voorwaardelijke jeugddetentie groot 3 weken, aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 6 februari 2004, gewezen onder parketnummer 03/050345-03.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van TIEN MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde jeugddetentie een deel, groot vier maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering van het
Bureau Jeugdzorg in het Arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks
gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt, ook indien zulks inhoudt deelname aan het “Terugval Preventie Project”
onder begeleiding van de heer [D] en deelname aan het “Classproject”;
- een behandeling zal ondergaan binnen de Forensisch Psychiatrische Polikliniek "Sedna";
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis -waaronder op de voet van het bepaalde bij artikel 72, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering begrepen de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld- gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie;
- ad 03/ 050345-03 VTVV:
gelast dat het restant van de voorwaardelijke straf, te weten jeugddetentie voor de duur van 3 weken, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, kinderrechter, mr. I. Becker-Hartenhof en mr. M.A.M. van Uum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Limpens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2005.