ECLI:NL:RBMAA:2005:AU8701

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
106730 / KF ZA 05-458
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Casparie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blokkaderecht en herintegratie van kinderen bij biologische moeder na tijdelijke onderbrenging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Maastricht op 23 december 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een pleegmoeder en de biologische moeder van vier minderjarige kinderen. De kinderen waren tijdelijk ondergebracht bij de pleegmoeder, omdat de biologische moeder, na haar vlucht uit Afghanistan, emotionele en praktische problemen ondervond bij de opvoeding. De moeder had in het verleden ingestemd met de plaatsing van de kinderen, maar na een periode van herstel, waarin zij weer in staat was om voor hen te zorgen, verzocht zij om de terugkeer van haar kinderen.

De pleegmoeder vorderde in conventie dat de moeder zou meewerken aan de onmiddellijke afgifte van de kinderen, terwijl de moeder in reconventie vorderde dat de pleegmoeder haar jongste kind, [S.], aan haar zou teruggeven. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de pleegmoeder afgewezen, maar de vordering van de moeder toegewezen. De rechter oordeelde dat het blokkaderecht van de pleegmoeder niet absoluut is en dat de belangen van de kinderen voorop staan. De kinderen gaven aan bij hun moeder te willen wonen, wat zwaar meeweegt in de beslissing.

De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat de pleegmoeder de paspoorten van de kinderen aan de Raad voor de Kinderbescherming had overhandigd, waardoor de vordering om deze paspoorten aan de moeder te overhandigen werd afgewezen. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de belangen van de kinderen. Dit vonnis benadrukt de noodzaak om de belangen van kinderen centraal te stellen in zaken van gezag en zorg.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 23 december 2005
Zaaknummer : 106730 / KG ZA 05-458
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[Naam eiseres in conventie],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
procureur mr. A.J.P. Lemmen, advocaat mr. D.J.P.H. Stoelhorst, (toevoeging aangevraagd);
tegen:
[Naam gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
procureur mr. J.W. Pieters, (toevoeging aangevraagd).
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna te noemen: de pleegmoeder, heeft gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, hierna te noemen: de moeder, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 21 december 2005, heeft de pleegmoeder gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties door haar advocaat nader heeft doen toelichten.
De moeder heeft haar procureur mondeling verweer laten voeren. Deze heeft daarbij eveneens verwezen naar op voorhand toegezonden producties. Voorts heeft de moeder via haar procureur een eis in reconventie ingediend conform de dagvaarding, waarin de moeder op 6 januari 2006 de pleegmoeder in kort geding voor de voorzieningenrechter te Roermond heeft gedagvaard.
Ter terechtzitting zijn mede verschenen en gehoord:
- mevrouw [P.] als vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming;
- mevrouw [N.] als vertegenwoordigster van Rubicon Jeugdzorg, regio Noord- en Midden Limburg;
- mevrouw [G.] en mevrouw [H.] als vertegenwoordigsters van Bureau Jeugdzorg (BJZ) te [S. ];
- mevrouw [D.] die als zelfstandig Psychosociaal/maatschappelijk werkster actief is en door de moeder in deze zaak is betrokken;
Partijen hebben daarna in tweede termijn op elkaars stellingen gereageerd.
Drie van de kinderen van de moeder, te weten: [A.]; [K.] en [B.], zijn buiten aanwezigheid van partijen, de raadslieden en andere aanwezigen door de voorzieningenrechter gehoord.
De voorzieningenrechter heeft met toestemming van de kinderen de strekking van hun verklaringen aan partijen en de raadslieden medegedeeld.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1
Naast de hierboven onder 1 genoemde kinderen, heeft de moeder nog een vierde kind:
[S.].
De moeder is in 1997 met haar kinderen voor de Taliban uit Afghanistan gevlucht en heeft zich op 9 december 1997 met haar vier minderjarige kinderen in Nederland gevestigd.
De vader is in Afghanistan achtergebleven. De moeder is de met het gezag belaste ouder over genoemde vier minderjarige kinderen.
2.2
De moeder heeft na haar vlucht uit Afghanistan en vanwege het feit dat haar partner [D.] in Afghanistan is achtergebleven emotionele en praktische problemen van allerlei aard ondervonden in de opvoeding van de kinderen. Op zeker moment heeft de moeder zich tot BJZ gewend en daar om hulp gevraagd. In dat kader zijn [S.] en [B.] toen bij de pleegmoeder geplaatst en is [K.] per 16 januari 2004 ondergebracht bij pleegouder [G. te woonplaats].
De moeder is medio oktober 2004 een tijdlang opgenomen geweest op de PAAZ-afdeling van het Atrium ziekenhuis.
2.3
De moeder heeft uit onvrede met de situatie in het pleeggezin bij [G.] [K.], na dit kind op 26 april 2005 van school te hebben gehaald, naar de pleegmoeder gebracht, waar ook [B.] en [S.] al verbleven. De moeder heeft, nadat [G.] medio juni 2005 [K.] weer naar zich toe had gehaald, in een kort geding dat op 22 juni 2005 bij de voorzieningenrechter in Roermond heeft gediend, gevorderd om [K.] aan haar af te geven. De voorzieningenrechter in Roermond heeft bij vonnis van 22 juni 2005 verstaan dat [G.] zal meewerken bij onmiddellijke afgifte van de minderjarige [K.] aan de pleegmoeder en dat daarbij BJZ zal optreden als intermediair een en ander in afwachting van de resultaten van een door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) te verrichten onderzoek in het kader van een door de moeder op te starten procedure ex artikel 1:253s BW.
2.4
Nadat [K.], [S.] en [B.] vanaf 22 juni 2005 gedrieën bij de pleegmoeder, die tevens als gezinscoach optreedt, hebben verbleven, is moeder opgenomen in het ziekenhuis.
Moeder heeft ook de paspoorten van de kinderen aan de pleegmoeder overhandigd.
Moeder is uit het ziekenhuis ontslagen en beschikt over eigen woonruimte in [S. ].
2.5
Op 26 oktober 2005 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de pleegmoeder, de moeder, Rubicon en BJZ.
Op 3 november 2005 heeft de moeder aan de pleegmoeder te kennen gegeven dat ze [K.], [S.] en [B.] wilde meenemen voor het Suikerfeest. Zij heeft toen [K.] en [B.] meegenomen. [S.] wilde niet meegaan en is achtergebleven bij de pleegmoeder.
Rubicon heeft hierna met de moeder contact opgenomen en een weekend-omgangsregeling besproken. In het kader van die regeling heeft er in het weekend van 26 en 27 november 2005 omgang plaatsgevonden tussen de moeder, [K.] en [B.].
Moeder heeft [K.] en [B.] niet meer naar de pleegmoeder teruggebracht.
2.6
In conventie:
De pleegmoeder stelt dat de moeder op 1 december 2005 heeft getracht om [S.] na schooltijd mee naar haar woning in [S. ] te nemen. Die poging is mislukt omdat [S.], toen zij moeder zag, terug het schoolgebouw is ingelopen.
Op grond van het vorenstaande heeft de pleegmoeder gevorderd om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. te verstaan dat de moeder mee zal werken aan onmiddellijke afgifte aan de pleegmoeder van de minderjarige [K.] en de minderjarige [B.], een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag dat de moeder na verloop van een dag na betekening van dit vonnis hieraan niet voldoet;
2. te bepalen dat de drie minderjarige kinderen [K.], [S.] en [B.] gedurende het onderzoek van de Raad verblijven bij de pleegmoeder;
3. de moeder in de kosten van dit geding te veroordelen.
2.6.1
Ter aanvulling van haar stellingen voert de pleegmoeder nog aan dat de handelwijze van moeder onrechtmatig is en in geen geval in het belang van de kinderen is. Temeer nu zij nog geen maand geleden uitdrukkelijk heeft ingestemd met het verblijf van de kinderen bij de pleegmoeder omdat zij zich toen niet in staat achtte de belangen van de kinderen te behartigen. Op grond van de ontstane situatie heeft BJZ op 28 november 2005 de Raad verzocht om met spoed een onderzoek in te stellen. BJZ is van mening dat de kinderen loyaliteitsproblemen hebben en klem zitten tussen de pleegmoeder en de biologische moeder. Nu een dergelijk onderzoek veelal zeker zes maanden duurt, heeft de pleegmoeder zich, het belang van de kinderen aantrekkend, genoodzaakt gezien, via deze procedure een voorlopige oplossing voor de precaire situatie te bewerkstelligen.
2.7
De vordering wordt door de moeder weersproken, waartoe wordt verwezen naar de als conclusie van eis in reconventie dienende dagvaarding.
2.8
In reconventie:
In reconventie vordert de moeder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis om de pleegmoeder te veroordelen binnen vier uren na betekening van dit vonnis [S.] aan de zorg van moeder toe te vertrouwen en aan de moeder over te dragen alsmede de drie paspoorten van [K.], [S.] en [B.] aan de moeder te overhandigen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of dagdeel dat aan dit vonnis niet zal worden voldaan, zulks met een maximum van € 25.000,-- en zulks met veroordeling van de pleegmoeder in de kosten van dit geding.
De pleegmoeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 In conventie en in reconventie
De voorzieningenrechter zal de over en weer ingestelde vorderingen samen behandelen, nu deze haaks op elkaar staan en toewijzing van de een automatisch afwijzing van de ander meebrengt.
3.2
In haar verweer tegen de vordering in conventie heeft de moeder erkend dat zij overspannen is geweest en toen niet in staat is geweest om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Moeder stelt ook dat zij toen graag heeft ingestemd met de opvang die de pleegmoeder de kinderen heeft geboden.
Moeder geeft aan dat zij nu beter is en zich volledig in staat voelt de kinderen aan te kunnen en hun die opvoeding te kunnen bieden die nodig is. Ze heeft eigen woonruimte en weet dat de kinderen graag bij haar zouden zijn. Moeder betwist dat zij geweld toepast ten opzichte van de kinderen.
In het licht van dit alles betwist de moeder dat er een juridische basis zou zijn voor de vordering van de pleegmoeder. Er is immers geen sprake van een uithuisplaatsing of een (voorlopige) ondertoezichtstelling of een andere maatregel met die strekking.
Moeder stelt dat zij de paspoorten nodig heeft om de kinderen op een school in haar woonplaats [S. ] in te kunnen schrijven. Dat heeft zij nog niet kunnen doen, nu de pleegmoeder de paspoorten niet wil afgeven. Dat is ook de reden dat de kinderen nu even niet naar school zijn geweest. Na de kerstvakantie zullen ze in [S. ] naar school gaan.
Nu moeder weer gezond is en zelf de kinderen kan verzorgen en opvoeden, gaat het niet aan dat de pleegmoeder de vrijwillig bij haar geplaatste kinderen niet meer wil afstaan en ze op die manier aan de ouderlijke macht van moeder wil onttrekken.
Uit dit alles volgt, volgens moeder, dat [S.] ook naar haar terug moet komen. De drie andere kinderen lijden eronder dat [S.] nog bij de pleegmoeder is
3.2.1
Mevrouw [P.] van de Raad geeft te kennen dat de pleegmoeder de paspoorten van de kinderen op 11 december 2005 inmiddels aan de Raad heeft overhandigd. De Raad heeft dat met de moeder op 13 december 2005 besproken en toen is gesteld dat de paspoorten nog even bij de Raad zouden kunnen blijven. De Raad zal ze terstond aan de moeder afgeven, wanneer de moeder stelt ze nodig te hebben.
3.3
De raadsman van de pleegmoeder voert aan dat de juridische grondslag van haar vordering is gelegen in de zorgcontracten die Rubicon met de moeder en de pleegmoeder heeft opgesteld, nadat BJZ de kinderen met instemming van de moeder bij de pleegmoeder had geplaatst.
Hij stelt voorts dat de vordering in reconventie niet ontvankelijk moet worden verklaard. Te dien aanzien beroept de pleegmoeder zich op het in artikel 1:253 s BW neergelegde blokkaderecht van de pleegouder.
Uit de stukken en hetgeen de vertegenwoordigster(s) van Rubicon en BJZ hebben verklaard blijkt wel, volgens mr. Stoelhorst dat er tijdens het verblijf van de kinderen bij de pleegmoeder structuur in hun leven is gekomen. Het is in het belang van de kinderen dat die situatie nog voort blijft duren. In elk geval zolang totdat in een bodemprocedure hieromtrent is beslist.
Dit temeer volgens de pleegmoeder nu niemand de plotselinge ommezwaai van moeder kan verklaren of begrijpen. Medio oktober was ze het nog volkomen eens met de lopende maatregel en plotseling eist zij op 3 november 2005 bij gelegenheid van het Suikerfeest de kinderen op om hen dan voorgoed bij zich te houden. Een mogelijke verklaring daarvoor is volgens de pleegmoeder dat binnenkort haar moeder naar Nederland komt en die dan moet constateren dat de moeder niet in staat is de kinderen zelf op te voeden, hetgeen een schande is in de moslimgemeenschap.
De pleegmoeder stelt die aanwijzingen te kunnen baseren op de omstandigheid dat de moeder trekjes van het huidig vertoonde gedrag ook al heeft laten blijken toen een nicht van haar uit Amsterdam had te kennen gegeven op visite te komen. Moeder heeft toen de kinderen uitdrukkelijk verboden te vertellen dat ze feitelijk bij de pleegmoeder woonden.
In het licht van dit alles onderstreept de pleegmoeder dat zij zelf geen belang heeft bij het verblijf van de kinderen bij haar, maar dat zij handelt in het belang van de kinderen in de wetenschap dat moeder haar taken op dit moment niet aan kan.
3.4
De stelling van de pleegmoeder dat de vordering in reconventie niet ontvankelijk is dan wel moet stranden vanwege het in artikel 1:253s lid 1 BW neergelegde blokkaderecht dat zij als pleegmoeder van de kinderen van de moeder inroept, gaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer op.
Feit is dat het blokkaderecht de positie van de pleegouders versterkt. Dit wil evenwel niet zeggen dat het blokkaderecht van de pleegouders absoluut is. Voor zover de volgens artikel 1:253s lid 1 BW vereiste toestemming van de pleegouders niet wordt verkregen, kunnen zij ingevolge het bepaalde in lid 2 van dit artikel immers op verzoek van de ouders door de toestemming van de rechtbank worden vervangen. In lid 2 van dit artikel is voorts bepaald dat een dergelijk verzoek slechts wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
3.4.1
Dit zo zijnde dient thans, nu de redactie van artikel 1:253s BW duidelijk wijst op een in een bodemprocedure te nemen beslissing, de vraag te worden beantwoord of de in dit geding zowel in conventie als in reconventie gevraagde voorzieningen aan de orde kunnen komen.
Nu in artikel 254 lid 1 Rv is bepaald dat de voorzieningenrechter bevoegd is in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist is, deze voorziening te geven, volgt hieruit, mede gelet op het bepaalde in artikel 3 van het Internationale Verdrag inzake de rechten van het Kind, dat in het onderhavige geval, waarin per definitie de belangen van kinderen aan de orde zijn, dat die bevoegdheid kan worden aangenomen op grond van de aard van de door partijen ter beoordeling voorgelegde zaak.
3.4.2
De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting [K.] en [B.], wier belangen in dit geding ter discussie staan, alsmede hun zuster [A.] gehoord.
[A.] woont en verblijft bij haar moeder in [S. ].
Uit het met de kinderen gevoerde gesprek, waarvan de essentie met goedvinden van de kinderen aan partijen is medegedeeld, is de voorzieningenrechter gebleken dat de kinderen er de voorkeur aan geven voortaan bij hun moeder te willen wonen en dat ze het zeer op prijs zouden stellen dat ook hun zus [S.] bij moeder zou komen wonen.
De kinderen hebben ook aangegeven het bezwaarlijk te vinden dat zij nu ’s-morgens vroeg door moeder naar de school in [woonplaats] gebracht moeten worden en daar ook weer opgehaald moeten worden. Zij verheugen er zich op om na de kerstvakantie in [S. ] naar school te kunnen gaan. Zulks liefst met [S.] erbij. Ze weten dat [S.] veel van paarden houdt en dat dit volgens [B.] en [K.] de reden is dat [S.] nog bij de pleegmoeder is gebleven.
De kinderen stellen verder dat nu moeder terug uit het ziekenhuis is en weer beter is, dat moeder goed voor hen zorgt en dat ze veel vertrouwen stellen in moeder.
De kinderen zeggen ermee op de hoogte te zijn dat hun oma binnenkort uit Afghanistan naar Nederland komt. Zij verheugen er zich op om Oma te kunnen ontmoeten.
De voorzieningenrechter is op grond van de stelligheid van de verklaringen van de kinderen, alsmede met het feit dat de kinderen zich sterk tot elkaar aangetrokken voelen, voorshands van oordeel dat er ernstig met hun mening rekening moet worden gehouden bij de hierna te nemen beslissing.
3.4.3
De pleegmoeder heeft ter bestrijding van de vordering van moeder en ter ondersteuning van haar eigen vordering gesteld dat moeder wispelturig is, een onbepaalbare wil heeft en ongestructureerd te werk gaat. Volgens de pleegmoeder maken die omstandigheden dat de kinderen niet aan moeder kunnen worden toevertrouwd. Temeer nu al in de korte tijd dat [B.] en [K.] bij moeder zijn, is gebleken dat leerprestaties achteruit zijn gegaan en het ook anderszins niet goed gaat met de kinderen.
Nu de moeder dit heeft betwist, een diepgaand onderzoek hiernaar in dit geding niet ingesteld kan worden en die stellingen voor het overige bij het horen van de kinderen niet aannemelijk zijn geworden, volgt uit dit alles, dat, waar in deze zaak de belangen van de kinderen vooropgesteld moeten worden, de vordering in reconventie voor zover het gaat om het terug laten gaan van [S.] toegewezen moet worden.
Dit voorlopig oordeel brengt mee dat de voorzieningenrechter het gestelde onrechtmatig handelen van moeder niet zonder meer aannemelijk acht. De stelling dat het verblijf van de kinderen bij de pleegmoeder rust op een pleegcontract, is op zich juist, maar dat neemt niet weg dat uitgangspunt voor het plaatsen van de kinderen bij de pleegmoeder is geweest het feit dat moeder zelf had aangegeven niet (meer) voor de kinderen te kunnen zorgen vanwege overspannenheid en emotionele druk die de vlucht uit Afghanistan heeft te weeg gebracht. Nu ter terechtzitting is gebleken dat moeder zich weer in staat acht haar natuurlijke zorgtaak op te pakken, ligt in het verlengde daarvan dat zij het als een natuurlijk iets aanvaardt dat zij weer met haar kinderen wordt verenigd en verklaart dit dat de band die zij met haar kinderen heeft haar ertoe heeft gedreven te handelen zoals zij heeft gedaan. Zeker nu zij in het kader hiervan – onweersproken - heeft gesteld dat de officiële instanties die zij heeft benaderd om verandering in de bestaande situatie te krijgen haar van het kastje naar de muur hebben gestuurd. Gelet op het zwaarwegende belang van de kinderen moet onder de omstandigheden van dit geval de eigenrichting van moeder worden gebillijkt.
3.4.4
De vordering om de paspoorten ter hand te stellen, moet worden afgewezen. Ter zitting is immers komen vast te staan dat de pleegmoeder de paspoorten aan de Raad ter hand heeft gesteld. Dit houdt in dat de pleegmoeder niet meer tot afgifte daarvan kan worden veroordeeld. Nu de moeder dit onderdeel van haar vordering niet heeft ingetrokken, zal dat worden afgewezen.
3.5
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om de bij de op te leggen maatregelen gevorderde dwangsommen te matigen op de wijze als hierna in het dictum zal worden aangegeven.
3.6
De voorzieningenrechter zal de proceskosten compenseren, nu het gaat om partijen die dit geding hebben aangespannen met het oog op de behartiging van de belangen van genoemde kinderen.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1 In conventie
wijst de gevorderde voorzieningen af;
4.2 In reconventie
Veroordeelt de pleegmoeder om binnen vier uren na betekening van dit vonnis [S.] voornoemd aan de zorg van haar moeder toe te vertrouwen en aan de moeder over te dragen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat aan dit vonnis niet wordt voldaan, zulks met bepaling dat niet meer dan de som van € 10.000,-- aan dwangsommen kan worden verbeurd;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen;.
4.3 In conventie en in reconventie
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Casparie, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
LD