RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700599-05
Datum uitspraak: 20 december 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht, Willem Alexanderweg 21.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 augustus 2005 in de gemeente Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], althans aan Avia, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (die) [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- als bestuurder van een auto met die auto (al dan niet met vol gas, althans met verhoogde
snelheid) inrijden op die [slachtoffer 1] en/of
- als bestuurder van een auto met die auto aanrijden van die [slachtoffer 1] en/of omverrijden
van die [slachtoffer 1] en/of zodanig (rakelings) langs die [slachtoffer 1] rijden dat deze ten
val kwam en/of
- als bestuurder van een auto met die auto (al dan niet met vol gas, althans met verhoogde
snelheid) rakelings langs die [slachtoffer 1] rijden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een auto - al dan niet met vol gas, althans met verhoogde snelheid - is ingereden op die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] heeft aangereden en/of omver heeft gereden, althans zodanig (rakelings)
langs die [slachtoffer 1] heeft gereden dat deze ten val kwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2005 in de gemeente Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], althans aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 augustus 2005 in de gemeente Kerkrade, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [[slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld bestond uit het als bestuurder van een auto met die auto met verhoogde snelheid inrijden op die [slachtoffer 1].
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het primair bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van het primair ten laste gelegde de diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Verdachte dient echter vrijgesproken te worden van de strafverzwarende omstandigheid. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Met betrekking tot de strafmaat heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank toepassing dient te geven aan het bepaalde in artikel 359a, eerste lid, sub a, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte tijdens de inverzekeringstelling twee en een halve dag onderworpen is geweest aan beperkingen, terwijl daartoe geen bevel was afgegeven door de officier van justitie.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt. Blijkens een door de raadsman van verdachte ter terechtzitting overgelegd schrijven d.d. 16 november 2005, opgesteld door [C], afdelingshoofd paviljoen C en D van de Penitentiaire Inrichting Overmaze, is verdachte op 3 en 4 september jl. onderworpen geweest aan beperkingen als bedoeld in artikel 62, tweede lid, sub a, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is niet gebleken van een aan deze beperkingen ten grondslag liggend bevel van de officier van justitie. De rechtbank wijst het pleidooi van de raadsman om in dit geval toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 359a, lid 1, sub 1, van het Wetboek van Strafvordering af, nu verdachte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen tegen de toepassing van beperkingen conform het bepaalde in artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en bovendien de beperkingen slechts korte tijd zijn toegepast.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake vermogensdelicten en geweldsdelicten is veroordeeld;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ten bezware van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit, ter zake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten:
640332-05 19 augustus 2005
de Roda J.C. Ring, Kerkrade, gemeente Kerkrade,
diefstal navigatiesysteem uit auto
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer 1] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake materiële schade, niet-ontvankelijk.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Limburg wordt het Avia-Tankstation gedreven voor rekening van mevrouw [slachtoffer 2]. Ter terechtzitting is gebleken dat deze de echtgenote is van het slachtoffer. [slachtoffer 1] is derhalve niet degene die rechtstreeks materiële schade lijdt. De vordering voor wat betreft de materiële schade zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de vordering ter zake immateriële schade in redelijkheid bepalen en toewijzen tot een bedrag van € 150,--. Naar het oordeel van de rechtbank is het namelijk een feit van algemene bekendheid dat een geweldsdelict, als het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit, ernstig psychisch leed toebrengt bij het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering ter zake immateriële schade voor het overige niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [slachtoffer 1] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres slachtoffer] te betalen een bedrag van € 150,-- (honderdvijftig euro);
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1], voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1], in het kader van deze procedure gemaakt tot op heden, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 150,-- (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] voormeld bedrag van € 150,-- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 150,-- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. P. Bruijnzeels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2005, zijnde mr. P. Bruijnzeels buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.