RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700590-05
Datum uitspraak: 14 december 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht, Willem Alexanderweg 21.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 augustus 2005 in de gemeente Heerlen door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer],
hebbende hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis en/of een of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) meermalen, althans eenmaal, in de vagina van voornoemde [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of zijn, verdachtes, tong in de mond van voornoemde [slachtoffer] geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, de woning van voornoemde [slachtoffer] is ingeklommen/binnengedrongen en vervolgens voornoemde [slachtoffer], die in voornoemde woning in bed lag, bij haar keel heeft vastgepakt en/of heeft neergedrukt en/of neergedrukt gehouden op bed en/of een hand op haar mond heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of (aldus) voor voornoemde [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
en/of
uit het onverhoeds duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis en/of een of meer van zijn, verdachtes, vingers, in de vagina van voornoemde [slachtoffer];
2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2005 in de gemeente Heerlen door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het door hem, verdachte, betasten van en wrijven over de/een borst(en) en/of de vagina van voornoemde [slachtoffer] en/of uit het door voornoemde [slachtoffer] doen vastpakken/betasten van zijn, verdachtes, penis en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, de woning van voornoemde [slachtoffer] is ingeklommen/binnengedrongen en vervolgens voornoemde [slachtoffer], die in voornoemde woning in bed lag, bij haar keel heeft vastgepakt en/of heeft neergedrukt en/of neergedrukt gehouden op bed en/of een hand op haar mond heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of (aldus) voor voornoemde [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 29 augustus 2005 in de gemeente Heerlen door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer],
hebbende hij zijn penis en een vinger in de vagina van voornoemde [slachtoffer] geduwd/gebracht en zijn tong in de mond van voornoemde [slachtoffer] geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat hij de woning van voornoemde [slachtoffer] is binnengedrongen en vervolgens voornoemde [slachtoffer], die in voornoemde woning in bed lag, bij haar keel heeft vastgepakt en heeft neergedrukt en neergedrukt gehouden op bed en een hand op haar mond heeft gedrukt en aldus voor voornoemde [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op 29 augustus 2005 in de gemeente Heerlen door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het door hem betasten van de vagina van voornoemde [slachtoffer] en uit het door voornoemde [slachtoffer] doen vastpakken van zijn penis
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat hij de woning van voornoemde [slachtoffer] is binnengedrongen en vervolgens voornoemde [slachtoffer], die in voornoemde woning in bed lag, bij haar keel heeft vastgepakt en heeft neergedrukt en neergedrukt gehouden op bed en een hand op haar mond heeft gedrukt en aldus voor voornoemde [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van feit 1:
verkrachting;
ten aanzien van feit 2:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en geconcludeerd dat om die reden geen straf dient te worden opgelegd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsvrouwe namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, mede in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. Voorts heeft de rechtbank gelet op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met het navolgende:
Verdachte is op de vroege ochtend van 29 augustus 2005 de woning van het slachtoffer binnengedrongen en heeft haar, terwijl zij in bed lag, verkracht. Hij schuwde het niet om bij het uitvoeren van zijn handelingen geweld te gebruiken. Hij heeft hiermee op grove wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Tevens heeft hij inbreuk gemaakt op haar gevoelens van veiligheid en geborgenheid in haar eigen woning. Door toedoen van zijn handelingen is het slachtoffer groot psychisch leed aangedaan. Zij is zodanig getraumatiseerd geraakt door hetgeen haar is overkomen, dat zij zich uiteindelijk onder psychiatrische behandeling heeft moeten stellen en antidepressiva slikt.
Verdachte was niet bereid op vrijwillige basis mee te werken aan een bloedonderzoek, teneinde vast te stellen of hij besmet was met het hiv-virus dan wel met hepatitis B en/of C. Het slachtoffer verkeerde daardoor gedurende geruime tijd onnodig in onzekerheid omtrent een eventuele besmetting met enig virus ten gevolge van de verkrachting. Om besmetting tegen te gaan heeft zij medicijnen geslikt, waarvan zij dermate nadelige gevolgen ondervond, dat zij zich heeft moeten ziek melden bij haar werkgever.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op € 7.500,-.
Voor zover het meerdere door de raadsman bij voorschot verzochte schadevergoedingsbedrag betrekking heeft op immateriële schadevergoeding, wordt deze afgewezen.
Voor zover het overige door de raadsman bij voorschot verzochte schadevergoedingsbedrag ziet op vergoeding van de materiële schade, wordt de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk verklaard, nu deze niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWEE jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres] te betalen een bedrag van € 7.500,- (zegge: ZEVENDUIZENDVIJFHONDERD euro) aan immateriële schadevergoeding;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake de immateriële schade voor het overige af;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer], [adres] voor zover het de materiële schade betreft in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgelijk rechter kan aanbrengen ;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], [adres], te betalen een bedrag van € 7.500,- (zegge: ZEVENDUIZENDVIJFHONDERD euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 150 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer] voormeld bedrag van € 7.500,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 7.500,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I. Becker-Hartenhof, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. J. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2005, zijnde mr. Schwillens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.