ECLI:NL:RBMAA:2005:AU8338

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-700370-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte tot jeugddetentie en plaatsing in inrichting voor jeugdigen wegens poging doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 9 december 2005 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 138 dagen en heeft daarnaast de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van deskundigen, die concludeerden dat een plaatsing onder voorwaarden onvoldoende garanties biedt voor de bescherming van de maatschappij en een adequate behandeling van de verdachte. De rechtbank overwoog dat de agressieve impulsdoorbraken van de verdachte zich vooral in de gezinssfeer voordoen, en dat het risico van afhaken in dit geval bijzonder groot is. De tenlastelegging omvatte verschillende gewelddadige handelingen tegen een persoon genaamd [slachtoffer], waarbij de verdachte onder andere de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere, meer ernstige beschuldigingen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de adviezen van de gedragsdeskundigen, die wezen op de noodzaak van een residentiële behandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar is en dat de opgelegde straf en maatregel noodzakelijk zijn voor zijn verdere ontwikkeling en de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700370-05
Datum uitspraak: 9 december 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 oktober 2005 en 28 november 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachet],
thans gedetineerd in de JJI “De Hunnerberg” te Nijmegen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 mei 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet:
- die [slachtoffer] (met gebalde vuisten) in het gezicht heeft geslagen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] heeft getrapt en/of (vervolgens)
- (met beide handen) die [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen en/of (vervolgens)
- de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] tegen de grond heeft gegooid en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] heeft geslagen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] heeft getrapt en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] bij de keel/het hoofd heeft gepakt en/of (vervolgens) tegen een hek heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- die [slachtoffer] (met gebalde vuisten) in het gezicht heeft geslagen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] heeft getrapt en/of (vervolgens)
- (met beide handen) die [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen en/of (vervolgens)
- de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] tegen de grond heeft gegooid en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] heeft geslagen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] heeft getrapt en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] bij de keel/het hoofd heeft gepakt en/of (vervolgens) tegen een hek heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 mei 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met beide handen die [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen en vervolgens de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De nadere overweging ten aanzien van de partiële vrijspraak
Hoewel ook kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] heeft getrapt, tegen de grond heeft gegooid en heeft geslagen, maken deze handelingen geen deel uit van de bewezenverklaring omdat deze, zoals tot uitvoering gebracht, niet kunnen leiden tot de dood en daarmee niet kunnen meewerken aan de kwalificatie van poging tot doodslag.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het primair bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
poging tot doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door de psycholoog drs. M.J.G.M. Wetsteyn en door de kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.B. Broekman een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld. Van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater ieder voor zich een rapport gemaakt, respectievelijk gedateerd op 26 september 2005 en 20 september 2005. Deze rapporten vermelden -zakelijk weergegeven- als conclusie dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primaire feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van honderd zevenennegentig dagen, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en voorts, dat de verdachte zal worden geplaatst in een inrichting voor jeugdigen.
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en, bij een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, gevraagd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk op te leggen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde;
- de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte.
De redengeving van de op te leggen maatregel in het bijzonder
Voormeld rapport van de psycholoog drs. M.J.G.M. Wetsteyn houdt tevens het volgende in:
“....bij [verdachte] is sprake van een forse ADHD-stoornis in combinatie met gedragingen die doen denken aan een borderlinestoornis in ontwikkeling. De gegeven problematiek is breed en heftig, met antisociale trekken. ....
.... [verdachte] is vooral een eenzame jongen die zijn impulsen en agressieve tendenties niet onder controle heeft en nog geen duurzaam en intrinsiek gemotiveerd verband heeft kunnen leggen tussen zijn gedachten en gevoelens enerzijds en zijn gedragingen anderzijds. Hij kruipt voortdurend in de slachtofferrol door zelfbeschuldiging maar weet daaruit niet te ontsnappen en lijkt dan te vervallen in wat hijzelf noemt “black-outs”. In situaties waarin hij zichzelf moet forceren kan het tot daden komen die hij -in een cognitief en onbezwaard (ge)weten- eigenlijk verafschuwt. ....
....het gaat hier om een jongen met impulsregulatiestoornis en een agressiestoornis, die nog geen innerlijk gemotiveerde en gestuurde gewetensontwikkeling heeft bewerkstelligd en zich vooralsnog laat leiden door primaire impulsen. ...
.... Bij voortbestaan van de stoornissen en de dreiging van de ontwikkeling van een borderlinestoornis en het niet kunnen onderscheiden van zijn premature seksuele en agressieve dadendrang is het risico van recidive hoog. ....
.... Gedacht wordt, nu een ambulante begeleiding geen vruchten heeft kunnen afwerpen, aan een residentiële behandeling voor deze jongeman in combinatie met een verdere Clasbegeleiding ten aanzien van zijn slachtofferschap en daderschap in seksueel opzicht. De weg daar naartoe zal er een van een PIJ-maatregel moeten worden... .”
Voormeld rapport van de kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.B. Broekman houdt tevens het volgende in:
“.... Zonder behandelinterventie bestaat er voor de middellange termijn en lange termijn een substantiële kans dat onderzochte op een onverantwoordelijke manier een conflict zal oplossen, met alle escalatiegevaar van dien. ....
.... Dieperliggend bestaat onvermogen op adequate wijze met negatieve beïnvloeding (en agressie) om te gaan en zijn eigen ontwikkeling op dit punt gunstig te beïnvloeden, gebaseerd op emotionele en sociale scheefgroei en emotionele incompetentie. ....
.... De gestoorde impulsregulatie en zwakke gewetensvorming vergemakkelijken daarbij in feite de stap naar het antisociale gedrag. ....
.... Gezien de aard van de tenlastelegging en het verband met de persoonlijkheidspathologie (de triade zelfkritiek, lijdensdruk en probleembesef is bij onderzochte in onvoldoende mate aanwezig), is een P.I.J. kader geïndiceerd om het gevaar, zoals dit voortvloeit uit de stoornis, te kunnen bewerken. ....
Rapporteur adviseert de rechtbank onderzochte te plaatsen binnen een gesloten inrichting voor jeugdigen, .... . Rapporteur is van mening dat structurele veranderingen, die bij onderzochte noodzakelijk zijn om de kans op recidive te verkleinen, in feite slechts via langdurige intensieve behandeling binnen een residentiële orthopedagogische setting te realiseren zijn. ....”
Gezien de inhoud van vorenbedoelde rapporten en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig het door de beide gedragsdeskundigen gegeven advies op te volgen.
De rechtbank overweegt dat het bewezenverklaarde een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist, en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande nadrukkelijk van oordeel dat een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onder voorwaarden onvoldoende garanties biedt voor bescherming van de maatschappij en adequate behandeling van de verdachte op zo kort mogelijke termijn. Zij heeft hierbij ook overwogen dat de (agressieve) impulsdoorbraken bij de verdachte vooral in de gezinssfeer plaatsvinden en -zoals in deze zaak- ten opzichte van een goede vriendin. Daarnaast acht de rechtbank het risico van afhaken in het voorliggende geval bijzonder groot terwijl geen alternatieven voorhanden zijn om, met uitsluiting van dat risico, de verdachte in een open setting te doen behandelen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 77i, 77s, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van honderd achtendertig dagen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, geldend voor de tijd van twee jaar;
- adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in de Justitiële Jeugdinrichting “De Hunnerberg” te Nijmegen dan wel in een andere Rijksinrichting of daartoe aangewezen particuliere inrichting voor jeugdigen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer , voorzitter, kinderrechter, mr. W.E. Elzinga en mr. P.E.C.M. Dahmen, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2005.