ECLI:NL:RBMAA:2005:AU7685

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/005797-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs in brandstichtingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 18 november 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in een woning in Kerkrade op 18 november 2004. De tenlastelegging hield in dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht door een fles gevuld met benzine in de brievenbus van de woning te duwen, wat gemeen gevaar voor omringende woningen en levensgevaar voor de bewoners met zich meebracht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Hoewel er verschillende feiten en omstandigheden waren die in de richting van de verdachte wezen, zoals haar boosheid over de situatie van haar kinderen en het tanken van benzine kort voor de brand, waren er geen directe bewijsmiddelen die haar konden koppelen aan de brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sporen van de verdachte op de plaats delict of op de aangetroffen fles zijn gevonden, en dat haar kleding niet op benzine of andere brandbare stoffen is getest.

De rechtbank concludeerde dat er te veel twijfel bestond over de schuld van de verdachte, waardoor het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte is derhalve vrijgesproken van de beschuldigingen. Dit vonnis is uitgesproken na meerdere zittingen en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/005797-04
Datum uitspraak: 18 november 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2005, 5 juli 2005, 27 september 2005 en 4 november 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
thans gedetineerd in de [plaats]
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 18 november 2004 in de gemeente Kerkrade opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning, gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een (plastic) fles, welke gevuld was met benzine en (vervolgens) afgedicht met een stuk stof, althans met (een) brandbare stof(fen), en/of (vervolgens) voornoemde brandende fles in de brievenbus van de voordeur van voornoemde woning geduwd ten gevolge waarvan (de deur van) voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in genoemde woning bevindende personen, te weten [een gezin], en/of bewoners van omringende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Het requisitoir
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan haar ten laste gelegde feit.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Overweging met betrekking tot de vrijspraak.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat in dit dossier vele feiten en/of omstandigheden wijzen in de richting van verdachte als de persoon die de brand gesticht heeft in de woning [adres]. De rechtbank noemt:
?- verdachte beschouwt [persoon], die in de woning [adres] woont, als de persoon die er verantwoordelijk voor is dat haar kinderen uit huis zijn geplaatst;
?- verdachte is hierover zo boos dat zij, naar eigen zeggen, die nacht een steen door de ruit van deze woning naar binnen wilde gooien;
?- verdachte heeft die nacht twee keer benzine getankt. De tweede keer tankte zij minder dan een half uur vóór het ontstaan van de brand benzine in een jerrycan;
?- in eerste instantie heeft verdachte ontkend deze nacht benzine getankt te hebben;
?-kort nadat de brand geblust was, is zij gezien terwijl zij in haar auto door de [straat] reed.
Verdachte geeft voor deze feiten en/of omstandigheden echter verklaringen waarvan de rechtbank niet kan zeggen dat deze evident ongeloofwaardig zijn:
-? verdachte is vaak ’s nachts onderweg. Om dan niet zonder benzine te komen staan tankt zij altijd in een jerrycan;
? zij is die nacht naar de [adres] gekomen met de bedoeling een steen door de ruit van nummer 23 te gooien. Toen zij echter de partner van [persoon] op straat zag staan reed zij door.
Bewijsmiddelen die verdachte rechtstreeks koppelen aan de brandstichting zijn vervolgens niet voorhanden:
?- verdachte is niet waargenomen bij de woning op het moment van het ontstaan van de brand;
-? op de plaats waar de brand is aangestoken (of elders nabij de woning) en op de aangetroffen fles waarmee brandbare vloeistof door de brievenbus in de woning is gegooid, zijn geen sporen van verdachte aangetroffen;
?-de brandmelders in de woning zijn rond 03:30 uur afgegaan. Om 04:35 uur is verdachte aangehouden voor haar huis, direct nadat zij uit haar auto was gestapt. Haar kleding is daarna in beslag genomen en onderzocht. Noch op verdachte, noch op haar kleding is een spoor van benzine of brandstichting aangetroffen, althans daarvan blijkt niet uit het dossier;
-? verdachte heeft vanaf het eerste moment ontkend het feit gepleegd te hebben en heeft daarin steeds volhard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er zoveel ruimte voor twijfel aan de schuld van verdachte bestaat, dat de rechtbank niet kan komen tot de conclusie dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte moet derhalve worden vrijgesproken.
DE BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. W.A.P. Hillen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2005, zijnde mr. W.A.P. Hillen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.