RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700317-05
Datum uitspraak: 18 november 2005
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten de [plaats], in elk geval een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een beurs met inhoud, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meermalen met kracht heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of tegen de grond heeft/hebben gewerkt en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer] omlaag heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Beurs" en/of "niet kijken, blijven liggen", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2004 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten de [plaats], in elk geval een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een beurs met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meermalen met kracht heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of tegen de grond heeft/hebben gewerkt en/of (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer] omlaag heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Beurs" en/of "niet kijken, blijven liggen", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens) die beurs uit de handen van die [slachtoffer] heeft/hebben gegrist;
2.
hij op of omstreeks 14 maart 2005 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten de [plaats 2 ], in elk geval een openbare weg,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een beurs met inhoud, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer 2] op is/zijn gesprongen en/of een of meermalen met kracht tegen het lichaam en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] omlaag heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd, zakelijk weergegeven, dat die [slachtoffer 2] zijn geld en/of zijn beurs met inhoud moest afgeven, in elk geval woorden van gelijke aard en strekking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 maart 2005 te Maastricht op de openbare weg, te weten de [plaats 2 ], in elk geval een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een beurs met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer 2] op is/zijn gesprongen en/of een of meermalen met kracht tegen het lichaam en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] omlaag heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd, zakelijk weergegeven, dat die [slachtoffer 2] zijn geld en/of zijn beurs met inhoud moest afgeven, in elk geval woorden van gelijke aard en strekking;
3.
hij op of omstreeks 2 november 2004 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten [plaats 3], in elk geval op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een beurs met inhoud en/of een horloge en/of een gsm, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer 3] is/zijn opgesprongen en/of die [slachtoffer 3] ten val heeft/hebben gebracht en/of die [slachtoffer 3] bij de nek heeft/hebben beetgepakt en/of genoemde [slachtoffer 3] heeft/hebben geschopt en/of (vervolgens) tegen [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd: "Geef me je beurs" en/of "opschieten anders gaat er nog wat gebeuren", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 november 2004 te Maastricht op de openbare weg, te weten [plaats 3], in elk geval een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een gsm en/of een beurs met inhoud en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer 3] is/zijn opgesprongen en/of die [slachtoffer 3] ten val heeft/hebben gebracht en/of die [slachtoffer 3] bij de nek heeft/hebben beetgepakt en/of genoemde [slachtoffer 3] heeft/hebben geschopt en/of (vervolgens) tegen [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd: "Geef me je beurs" en/of "opschieten anders gaat er nog wat gebeuren", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair
hij op 9 maart 2004 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten de [plaats], tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een beurs met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 1], welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader die [slachtoffer] meermalen met kracht hebben geschopt en geslagen en tegen de grond hebben gewerkt en vervolgens het hoofd van die [slachtoffer] omlaag hebben geduwd en tegen die [slachtoffer] hebben gezegd: "Beurs" en "niet kijken, blijven liggen";
2 primair
hij op 14 maart 2005 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten de [plaats 2 ], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en een beurs met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 2], welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader tegen die [slachtoffer 2] op zijn gesprongen en een of meermalen met kracht tegen het lichaam en tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] hebben geslagen en geschopt en het hoofd van die [slachtoffer 2] omlaag hebben geduwd en tegen die [slachtoffer 2] hebben gezegd, zakelijk weergegeven, dat die [slachtoffer 2] zijn geld en zijn beurs met inhoud moest afgeven;
3 primair
hij op 2 november 2004 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten [plaats 3], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en een beurs met inhoud en een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 3], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader tegen die [slachtoffer 3] zijn opgesprongen en die [slachtoffer 3] ten val hebben gebracht en die [slachtoffer 3] bij de nek hebben beetgepakt en genoemde [slachtoffer 3] hebben geschopt en tegen [slachtoffer 3] hebben gezegd: "Geef me je beurs" en "opschieten anders gaat er nog wat gebeuren".
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
Ten aanzien van de verdachte is door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut, vast gerechtelijk deskundige, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld. Van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 28 oktober 2005, opgemaakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van dit rapport. Alhoewel er bij de beantwoording van de vraagstelling door genoemde psycholoog wordt geconcludeerd dat verdachte als gevolg van de in de rapportage genoemde stoornissen enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat de beschreven problematiek bij verdachte niet de oorzaak is geweest voor het plegen van deze feiten. De rechtbank zal om die reden de conclusie omtrent de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet in haar overwegingen betrekken.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij de gevorderde straf te hoog vindt.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
Voorts heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ‘s nachts op de openbare weg drie afpersingen gepleegd. Verdachte heeft deze berovingen in vereniging gepleegd, steeds met een tussenruimte van enkele maanden. De slachtoffers werden bedreigd en gedwongen geld en/of goederen af te geven. Het feit dat het slachtoffer van feit 2, [slachtoffer 2], zich hiertegen verzette, heeft verdachte er niet van weerhouden grof geweld te blijven gebruiken jegens dit slachtoffer. Ook de andere slachtoffers zijn met grof geweld bejegend. Dit geweld heeft onder andere bestaan uit het tegen de grond werken van de slachtoffers, slaan en schoppen. Als gevolg van dit geweld hebben de slachtoffers pijn en/of letsel bekomen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de afpersingen op een berekenende manier heeft uitgevoerd: zo is verdachte het slachtoffer van feit 2 langdurig gevolgd en werd het hoofd van de slachtoffers omlaag geduwd zodat zij niets konden zien. De geringe buit hebben verdachte en zijn mededader direct na de afpersingen gespendeerd in horecagelegenheden.
Naar de ervaring leert kunnen de slachtoffers van berovingen nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Daarnaast brengt het plegen van zulke feiten bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van zeer ernstige strafbare feiten.
Dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld, legt - tegen deze achtergrond bezien - enig, maar niet veel gewicht in de schaal.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer 2], [adres slachtoffer 2] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het hiervoor onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 370,70 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DERTIG maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot TIEN maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen, ook indien dit inhoudt ambulante behandeling bij de GGZ-E, afdeling Maastricht, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], [adres slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 370,70 (zegge: driehonderdenzeventig Euro en zeventig cent);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2], [adres slachtoffer], te betalen een bedrag van € 370,70, (zegge: driehonderdenzeventig Euro en zeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] voormeld bedrag van € 370,70, heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 370,70, heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. W.A.P. Hillen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2005.